749
waaronder mede het bekende, door Haar ingenomen standpunt inzake
het vraagstuk der Inheemsche militie mag worden gerekend, door de
bevolking kan worden gevoeld als te zijn in het algemeen belang. Voor
zoover de leden die deze aangelegenheid ter sprake brachten, daar
omtrent twijfel koesteren voor wat de Inheemsche bevolking betreft,
zouden zij het hunne kunnen bijdragen tot de verbreiding van betere
inzichten ter zake. Het belang van dit land zou daarmede zïju gebaat.
Een streng toezicht op een zoo zuinig en doelmatig mogelijke aan
wending van de beschikbare fondsen is steeds uitgeoefend. Wanneer
een enkelen keer bij lagere instanties een neiging merkbaar was, van
de fondsen waarover zij beschikten een eenigszins vrijer gebruik te
maken dan overeen was te brengen met den strikten eisch van sober
heid, is daaraan onverwijld paal en perk gesteld. Gevallen van ver
spilling van landsgelden zijn der Regeering niet bekend. De te dezen
aanzien in Nederland geuite klachten vallen uiteraard buiten beoor
deeling der Indische Regeeringsinstanties.
Het standpunt der Regeering inzake het vraagstuk der Inheemsche
militie heeft sedert de behandeling van dit onderwerp in de vorige
Volksraadzittingen geen wijziging ondergaan. Er zijn geen nieuwe
gezichtspunten geopend. Dat het op den duur bij de Inheemschen
en dit zou volgens vele leden bij een groot deel hunner reeds het
geval zijn een gevoel van onbehagen moet wekken, dat zij nog
immer van de verdediging van hun land uitgesloten zijn, voor zoover
zij niet als vrijwilliger dienst hébben genomen, kan de Regeering niet
inzien. Thans bestaat het Leger reeds voor ongeveer 80% uit Inheem
schen. Aanzienlijke opvoering van de legersterkte welke waar
schijnlijk door de hier aan het woord zijnde leden wordt beoogd
is uit financieel oogpunt onaanvaardbaar. Voor de vereischte beperkte
uitbreiding van de legersterkte zijn andere middelen meer geëigend,
bijv. het vrijwillige kort-verband systeem dat thans als proef wordt
toegepast en waarbij zij, die deel willen nemen aan de verdediging
des Lands, daartoe alle gelegenheid hebben.
Het verband, dat door deze leden gelegd is tusschen de waarde van
de moderne bewapening en de beteekenis der infanterie geeft geen
juist beeld van de werkelijkheid. Het is toch hare bewapening welke
de Infanterie in staat stelt om de beslissing te brengen. Met opvoering
van de getalsterkte der infanterie zou uitbreiding van hare bewapening
alsmede van de hulpwapens hand in hand moeten gaan.
De Regeering is dan ook van meening dat Zij bij het tot nu toe
gevolgde beleid van het overvloedige menschenmateriaal hier te lande
een juist gebruik maakt, ten eerste door geen grooter gedeelte in de
weermacht op te nemen dan Zij van de vereischte bewapening kan
voorzien, ten tweede door de voorkeur te geven aan de thans gevolgde
wijze van legervorming.
Het vraagstuk der Inheemsche militie is overigens reeds zoo her
haaldelijk besproken en van alle zijden belicht, dat de Regeering geen
aanleiding vindt, gevolg te geven aan den door verschillende leden
uitgeoefenden aandrang, het nogmaals in breed verband in beschou
wing te nemen. Zij moge o.m. verwijzen naar hetgeen ter zake werd
medegedeeld in de Zitting 1937/1938 Hand. bladz. 861 e.v., bladz. 915
e.v. en bladz. 919 en 920.
Sommige leden hebben wederom den factor vertrouwen in het
geding gebracht. De Regeering betreurt dit. Zij is van oordeel, dat Zij
bij invoering van Inheemsche militie niet meer blijken van vertrouwen
in de bevolking zou kunnen geven dan Zij nu reeds doet. Selectie op
de gevoelens jegens het Gezag is in een leger noodzakelijk, ongeacht
het stelsel, hetwelk voor de legervorming wordt gevolgd. De bereid-