8. UIT DEN VOLKSRAAD. A. Aan de Memorie van Antwoord op 'het afd.verslag betref fende de oorlogsbegrooting 1940 (V.R.zitting 1939/1940 ond. 1 - Afd. VlII-stuk 6) ontleenen wij 745 De verdere aanschaffing van luchtafweergeschut wordt reeds zoo veel mogelijk bespoedigd, hetgeen o.m. blijkt uit de vervroegde ten uitvoerlegging van de uitbreidingsplannen, bedoeld onder a in de le zinsnede van de Memorie van Toelichting op de le aanvullende oorlogsbegrooting voor 1939 (Zittingsjaar 1938-1939, Ond. 128 Afd. VIII Stuk 3). Overigens wordt ogemerkt, dat in ons geval aan de indirecte luchtverdediging het offensief optreden met luchtstrijdkrachten tegen die plaatsen van waar de vijandelijke bommenwerpers tegen ons ten aanval gaan bijzondere waarde moet worden toegekend. De daarvoor benoodigde bommenwerpers komen ook uit anderen hoofde aan de defensie ten goede. Het standpunt der Regeering inzake de oprichting van vrijwilli gerskorpsen is neergelegd in de ordonnantie van 30 Augustus 1902 (Staatsblad No. 331, zooals sedert gewijzigd en aangevuld). Daaruit blijkt, dat de gelegenheid tot oprichting van vrijwilligerskorpsen, ge vormd uit niet of niet meer dienstplichtige Nederlanders, bestaat. Tot de vorming van vrouwelijke vrijwilligerskorpsen meent de Re geering voorshands niet te moeten overgaan. Naar Haar meening be staat voor de vrouw in ruime mate gelegenheid tot deelneming aan de oorlogsvoorbereiding, b.v. door toe te treden tot de organisatiën van het Roode Kruis en van de luchtschermingsdiensten. Ook op ander terrein kan zijn in oorlogstijd nuttig werkzaam zijn op een wijze, waartoe zij zich meer in het bijzonder leent. Met voorkennis van den Staatsmobilisatieraad is het particuliere initiatief in deze richting reeds werkzaam. Het ontwerp eener nieuwe regeling betreffende den staat van oorlog en van beleg, welke bij algemeenen maatregel van bestuur moet wor den vastgesteld, is het Opperbestuur ter overweging aangeboden. Zonder te kort te doen aan de beteekenis der infanterie, moet de Regeering. er met nadruk op wijzen, dat de overige wapens in een bepaalde verhouding tot de infanterie eveneens onmisbaar zijn en de volle aandacht eischen. De meening, dat de infanterie zich bij uitnemendheid leent voor een algemeene Inheemsche bezetting, kan de Regeering niet deelen. Van de bestaande, in de langdurige practijk van ons leger gegroeide combinatie van landaarden is met de beschikbare krachten het beste rendement te verwachten. Ook in de niet-Europeesche compagnieën kan Europeesch kader niet worden gemist. Dit kader komt voort uit de Europeesche soldaten. Mede daarom is een bepaalde inslag

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 73