onderdanen hunner tegenpartij. 64) Behoudens deze beperking
is het tweede lid van artikel 5 wel zeer ruim gesteld de daardoor
aan de onzijdige Mogendheid opgelegde plicht vereischt een
voorziening bij de nationale wetgeving, welke v.w.b. Neder-
landsch-Indië is getroffen in artikel 122 onder le van het Wet
boek van Strafrechtwij wijzen er ten overvloede op, dat dit
artikel zich zoowel richt tegen de eigen onderdanen als tegen
vreemdelingen (zie noot 33 op blz. 619 in I.M.T. nr. 7).
Artikel 6. De verantwoordelijkheid eener onzijdige Mogend
heid wordt niet gemoeid door het feit, dat afzonderlijke personen
de grens overtrekken om bij een der oorlogvoerenden in dienst
te treden.
In den zin van dit artikel dient men onder grens niet slechts
landgrenzen te verstaan doch landsgrenzen, m.a.w. elke grens
van het territoirhet artikel geldt derhalve evenzeer t.a.v. het
verlaten van onzijdig gebied op schepen. Dit is van belang, omdat
personen, die per schip de grens willen overtrekken om bij een der
oorlogvoerenden dienst te nemen als regel noodzakelijkerwijs in
meer of minder grooten getale op dat schip zullen bijeenkomen.
Moet hun, gelet op het woord „afzonderlijk", het op deze wijze
overschrijden van de grens te allen tijde worden belet Het ant
woord op deze vraag luidt ontkennend. Men neemt nml. aan,
dat personen „afzonderlijk" de grens overtrekken, indien zij niet
door waarneembare of bekende organisatorische banden zijn
verbonden, zelfs al zouden zij in meer of minder grooten getale
tegelijkertijd de grens overschrijdenhet feit, of zij, eenmaal
over die grens, verbanden vormen, is niet van invloed 63). Wel
moet men die banden blijkens het verhandelde ter Tweede Vre
desconferentie aannemen in geval van aanhoudend overtrekken
dit doch duidt op het bestaan van een organisatie, van aanwer-
vingsbureaux, welke bij artikel 4 zijn verboden en welker aan
wezigheid op haar gebied de onzijdige Mogendheid blijkens
artikel 5 niet mag dulden. Het bovenstaande geldt evenzeer voor
deserteurs, die en masse het land binnenkomen en dit elders
weder wenschen te verlaten (zie voorts blz. 700 en 701 in I.M.T.
nr. 8). Evenwel niet t.a.v. onderdanen van oorlogvoerende staten,
die zich naar hun land begeven voor het vervullen van hun
dienstplichtdezen laat men ongemoeid, mits zij „afzonderlijk"
reizen en geen uniform dragen. 66) Evenmin is de onzijdige
Mogendheid verplicht, dienstneming bij oorlogvoerenden door
„afzonderlijk" handelende eigen onderdanen te belettenwel
werd ter Tweede Vredesconferentie een voorstel van die repres
sieve strekking ingediend, doch het vond weinig bijvalmen
784
Vanselow, blz. 420 en 422 Somlo-Walz, blz. 43 Fauchille 1447.
0j) Vanselow blz. 422 Somlo-Walz, blz. 65.
Vanselow, blz. 422. Fauohille, 14591Wijnveldt, blz. 114.