van het beginsel van vrijen handel nog uitsluiten den uitvoer,
welke het onzijdige gebied zou stempelen tot operatie-basis en
den doorvoer, welke van dat gebied een etappelijn zou maken
voor de strijdkrachten der oorlogvoerendene.e.a. werd reeds
besproken bij de behandeling van artikel 3 (I.M.T. Nr. 8 blz
703).
Door zijn negatieve strekking heeft artikel 7 op zichzelf geen
groote waarde deze ontleent het echter aan het feit, dat het
den onzijdigen Mogendheden het nemen van beperkende of
verbiedende maatregelen toestaat, welke dan artikel 9, le lid
stelt dit met nadruk vast uiteraard geheel op dezelfde wijze
op alle oorlogvoerenden moeten worden toegepast. Zoodanige
maatregelen (uitvoerverboden) nu zullen de onzijdige Mogend
heden reeds ter bescherming van haar eigen directe belangen
(eigen gebruik van de wapenen enz.) nemen. Doch ook de
indirecte belangen zouden daartoe kunnen nopen ter verduidelij
king vermelden wij, dat Duitschland en Oostenrijk-Hongarije
tijdens den wereldoorlog toen de Vereenigde Staten nog onzijdig
waren te Washington protesteerden tegen het feit, dat de Ame-
rikaansche regeering geen verboden had uitgevaardigd op
den uitvoer van wapenen en munitie door particulieren. Hier
door waren de Geallieerden, die over de heerschappij ter zee
beschikten, toch in het voordeel boven de Centralen, en zouden
de Vereenigde Staten in feite niet neutraal zijn. 70). Deze wezen
de protesten juridisch bezien terecht af, doch hier gold het
een machtigen neutrale, die te vriend moest worden gehouden
en wien men overigens weinig afbreuk kon doen met represailles
of gewapenderhand. Het tegenovergestelde geval is echter even
zeer denkbaar tegenover een kleinen staat, die over belangrijke
grondstoffen beschikt zal men niet zooveel égards hebben. Het
geen in en na den wereldoorlog is vertoond doet voorzien, dat
het recht al heel spoedig plaats zal maken voor machthet zal
niet voldoende zijn, hiertegenover slechts staatsmanswijsheid te
zetten.
Een enkele onder de wel zeer ruime omschrijving ,,al wat voor
een leger of een vloot dienstig kan zijn" vallende zaak verdient
nog afzonderlijke vermelding, nml. het verstrekken op eenigerlei
wijze van geld. Het is wel zonder meer duidelijk, dat de onzijdige
Mogendheid dit niet zal mogen verstrekken, hetzij in den vorm
van subsidies (w.o. leeningen zonder rente), hetzij in den vorm
van leeningen, noch deze laatste mag garandeeren. Overeenkom
stig het bepaalde in artikel 7 is zij echter niet gehouden, het
schenken van gelden of het plaatsen van leeningen door parti
culieren te beletten, mits zij alle oorlogvoerenden t.d.a. op gelijke
70) Oppenheim 350 Fauchille, 1474= Somlo-Walz, blz. 69. De Neder-
landsche Staatscourant van 5 Aug. 1914, no. 181 bevat een geheele serie
uitvoerverboden.
786