ervoor zorgen, dat om de bewoonde oorden heengeloopen wordt, wat onze bedoeling juist niet is als we uit zijn om contact te zoeken. Hij slaat dan een goede beurt tegenover zijn medebewo ners van de streek, maar het kan ook zijn dat hij bang is zich bij een anderen stam, misschien een vijandigen, te vertoonen en dan beschuldigd te worden de kompeni daar te hebben gebracht. Dikwijls komt het dan ook voor, dat een gids die een paar dagen de patrouille heeft vergezeld, plotseling verdwenen is. Als men een pad kruist en men vraagt hem waarheen dat leidt dan zal hij dat nooit weten dan wel U zeggen dat het nergens naar toe gaat of dat het niet in de richting gaat die de patrouille uit moet. Men doet dan ook altijd het beste zulks zelve te con troleeren al kost dat weer tijd en vivres en als dan de gids plot seling verdwenen is kan men er vrij zeker van zijn dat men niet ver van een bewoond oord af is. pi. 46 (1). In streken waar verzet niet geheel is uitgesloten, mag een patrouille nimmer zwakker zijn dan een brigade, ter sterkte van minstens 15 karabijnen. Dit is een punt waaraan men op Nieuw-Guinea niet te hals starrig behoeft vast te houden. Hoewel het uit een oogpunt van discipline en saamhoorigheid niet wenschelijk is het brigadever- band te verbreken, zullen er vaak omstandigheden zijn dat we daartoe moeten overgaan. Gezien de uitgestrekte patrouillege- bieden, welke men moet leeren kennen en de lange afstanden, welke men heeft af te leggen, moet men niet te veel gehinderd worden door het verplegingsvraagstuk. Kan men op een brigade van 15 karabijnen 5 kn. uitsparen, terwijl toch hetzelfde werk gepresteerd wordt, dan geeft dat een enorme besparing op de mede te nemen reserve levensmiddelen. De troep wint daardoor aan mobiliteit en kan een veel grooter gebied afpatrouilleeren, dan wanneer men met een volledige brigade was uitgerukt. Men late dus van de 3 groepen, waarin we een brigade in dit gewest indeelen, er één thuis en rukke met 2 groepen 2 V 5 of 2X6 karabijnen) uit. Een geringere sterkte is weer ongewenscht, want dan zou de wachtdienst in het gedrang komen en dat mag niet. Altijd moet er minstens 1 man op post staan. De grondgedachte, dat de „kom peni altijd uitkijkt en altijd waakzaam is, mag noch bij den sol daat noch bij de bevolking verloren gaan. Ook in zg. verzetsgebied in Nieuw-Guinea kan men met afdee- lingen van 10 a 12 karabijnen werken, want een troepje van deze sterkte is tegenover de Papoea's een macht van beteekenis. Vooral waar onze posten niet meer de sterkte hebben van vroeger (posten van 2 tot 4 brigades zijn hier thans geen uit zondering) kan men op deze manier het rendement van een kleine bezetting hoog opvoeren. 809

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 39