besprekingen zijn nog niet afgebroken en zoolang er geen breuk is, is het niet zeker, dat de vrede moet wijken voor den oorlog. Maar wel moet de toestand als ernstig worden beschouwd, in dien zin, dat helaas ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid, dat een conflict zal uitbreken. Mocht deze afschuwelijke mogelijkheid werkelijkheid worden, niettegenstaande alle pogingen, die zijn en worden gedaan om de wereld voor een ramp zonder weergade te bewaren, dan zal Nederland in dat conflict naar alle zijden en met inspanning van alle krachten en middelen, waarover ons land beschikt, een strikte onzijdigheid in acht nemen en handhaven, in de veronderstelling en het vertrouwen, dat geen der strijdende partijen Nederland in een oorlog zal willen betrekken. Onze zelfstandigheidspolitiek, bij voortduring gevolgd, heeft niemand aanleiding kunnen geven, daartoe over te gaan. Neutraliteitshandhaving eischt de mogelijkheid, aan onzen wil tot onzijdigheid de vereischte kracht te kunnen bijzetten. Teneinde daartoe tijdig bereid te zijn, heeft de Regeering heden gemeend, niet langer te mogen wachten met het nemen van de uiterste voorzorgsmaatregelen. Zij heeft deze zoo buitengewoon ingrijpende maatregelen zoo lang mogelijk uitgesteld, doch meent, dat nu de tijd gekomen is om ze te nemen teneinde tijdig paraat te zijn. In alle duidelijkheid wensch Ik hierbij te doen uitkomen, dat Nederland zich van geen enkele zijde bedreigd behoeft te gevoelen. Het geldt hier een voorzorgsmaatregel, waarvan aard en omvang door de nu eenmaal heerschende uitzon derlijke omstandigheden worden gewettigd. Ook, indien mocht blijken, wat wij allen vurig hopen, dat Ons besluit overbodig zal zijn geworden, dan nog zal ieder moeten erkennen, dat Nederland tegenover zich zelf zoowel als naar buiten, een plicht heeft vervuld, waarvan verzuim, gelet op de thans bestaande verhoudingen, nalatig heid zou zijn geweest. Ik twijfel niet, of gij staat allen om Uw Regeering ge schaard, bereid om Haar te schragen, eendrachtig en vast beraden, ten volle vertrouwend, dat leger en vloot onder alle omstandigheden hun plicht zullen doen. Allen moeten wij het hoofd koel houden en, zonder ons te laten verontrusten, opgewekt en nauwgezet doen, wat onze plicht is. Niet alleen naar leger en vloot gaan thans Mijne gedachten uit. Ik denk ook aan die velen in 's Rijks dienst, die in deze dagen van spanning voor een zware taak worden gesteld.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 48