En wat later
„Met slagschepen zouden wij het gevaar loopen een uit haar
verband gerukte vloot te krijgen en de marine is te nuchter om
dat op prijs te stellen.
Geen slagschepen, maar wel een harmonisch geheel van krui
sers, jagers, onderzeebooten, vliegtuigen en de secondaire dien
sten, waarvan de buitenlander zelden of nooit iets verneemt, doch
die toch zoo belangrijk zijn."
Zoo sprak de heer Quispel, bij de marine toch zeker niet de eerste
de beste. Maar luisteren wij nu naar vice-admiraal H. Ferwerda,. die
toch nog altijd behoort tot de actief dienende opperofficieren, van
wie het Bat. Nieuwsblad verzekert, dat zij thans allen voor slag
schepen zijn. In den Terugblik over 1938, de nieuwjaarsuitgave van
het Soer. Handelsbl., schreeft de commandant van de zeemacht in
Nederlandsch-Indië onder meer
„De ontwikkeling van de internationale verhoudingen, welke
voor de Regeering aanleiding waren met de bespoediging van den
kruiserbouw voor het voetlicht te treden, gaf ook in enkele
kringen van de samenleving hier en in het moederland aanleiding
tot een, in de pers tot uiting komend, streven naar verderen uit
bouw der Zeemacht tot ver over de door het Opperbestuur aan
gegeven -grenzen. Het kan niet anders of het enthousiasme, waar
mede deze actie gevoerd werd en wordt, doet het marinehart goed,
waarmede nog niet gezegd is, dat de Marine
het geheel en al eens is met de naar voren
gebrachte ideeën en vlootplannen.
Zoo is door de voorstanders van slagschepen voor de Neder -
landsche Marine al te veel over het hoofd gezien, dat aanschaf
fing van dit soort schepen op zichzelf wellicht financieel niet
ondraaglijk zou zijn, doch dat slagschepen slechts nut zullen
afwerpen in een harmonisch samengestelde vloot. Het aanbouw-
plan zou derhalve, behalve voor wat betreft deze „capital ships",
ook nog belangrijk moeten worden uitgebreid in haar andere
onderdeelen.
Voorts zouden aan zulk een uitbouw van de Zeemacht onver
mijdelijk zeer belangrijke wijzigingen in vaarwaters, dokken en
werf-accommodatie verbonden zijn.
Een dan is er nog het personeelsvraagstuk
Neen, de consequenties van invoering van slagschepen in de
Nederlandsche Zeemacht werden naar mijn oordeel door de
voorstanders van dat wapen wel wat licht geteld, ja zelfs ten
deele over het hoofd gezien. Met een kapitaalsuitgave van
250 millioen gulden voor drie slagschepen is men er bij lange na
niet af.
Het is de vraag of dit alles wel door den
Nederlandschen en Indischen Bruin zou kun
nen worden getrokken
Tot zoover vice-admiraal Ferwerda, wiens karakter nu niet bepaald
elastisch is en die zich dus wel niet binnen een jaar tijds van tegen
stander tot voorstander van slagschepen zal hebben bekeerd.
In het Marineblad van Januari 1939 verscheen een artikel van den
kapitein ter zee C. H. Brouwer, commandant van den kruiser Sumatra
waaraan wij het volgende ontleenen
„Het spreekt vanzelf, dat de ruggegraat eener machtige vloot
het slagschip is. Deze zwaarste, zeer groote eenheid heeft zich in
hare constructie, bewapening en tactiek aangepast aan de door
de onderwater- en luchtwapens geschapen gevaren, en is daarom