Het voorschrift is ons daarbij behulpzaam door aan de bewape ning (hfdst. I) en het gebruik daarvan (hfdst. III) zoo uitzonder lijk veel aandacht te bestedenaan onze inf. thans de taak uit het uitmuntende materieel het hoogste rendement te halen, daarmede toonende de meerdere van eiken tegenstander te zijn. Na deze korte inleiding over de samenstelling, den inhoud en den geest van het V.G.V.I. willen wij enkele punten nader in beschou wing nemen. Allereerst interesseert ons dan de vraag, hoe het voorschrift de waarde van de uitwerking van het vuur op het gevechtsveld beoordeelt, omdat wij weten, dat men in vredestijd steeds geneigd is de uitwerking daarvan te onderschatten, hetgeen in een nieuwen oorlog weer stroomen bloed eischt. Het G.V.I. '25 neemt terzake een verouderd standpunt in (14). Als wij bedenken, dat het V.G.V.I. aan het gebruik van de wapenen zeer veel aandacht besteedt en daarnaast de beperkte aanvalskracht van de inf. 1) niet uit het oog verliest (90(2)), dan zullen wij moeten erkennen, dat de uitwerking van het vuur en de steun van de andere wapens in (3), 87(1) en (89) op de juiste waarde worden getaxeerd, terwijl in (2) voor onze omstandigheden de waarde van het terrein nog eens duidelijk in het licht wordt gesteld. Wellicht zou de lezer een nog duidelijker beeld krijgen, indien in (2) het woord terrein cursief wordt gedrukt en (3) vóór (2) wordt geplaatst. (13) Het optreden van de g. (k.) schutters in den av., zooals dit in het G.V.I. 25 is voorgeschreven, zou de meening kunnen doen postvatten, dat wij het geweer niet meer op afstanden boven de 200 m zouden gebruiken. In den av. is dat ook volkomen juist, maar dat wil niet zeggen, dat op het gevechtsveld onder andere om standigheden niet dikwijls een beroep op het geweer zal worden gedaan voor het bevuren van doelen op grooteren afstand. Geluk kig valt in de literatuur weer een streven te constateeren aan dit wapen meer waarde toe te kennen dan uitsluitend die voor het vuur op de kortste afstanden. Het valt daarom toe te juichen, dat de inf. haar geweer voor hét juistheidsschot op de kleine afstanden d.i. dus tot 500 m moet kunnen gebruiken. (14) Een vergelijking van dit punt met A.T.V. I., 153(1) toont, dat een meer volledige redactie is gekozen. Hetzelfde geldt voor (17) en (20). ió) en (19) In deze punten wordt de aandacht van de betrokken cdtn. o.m. gevestigd op de noodzakelijkheid voor den km. te beschikken over voldoende gevulde houderbakkenvoor een verzekerd vuur van den mitr. is het echter niet voldoende over gevulde patroonbanden te beschikken maar moet men bovendien aan een afzonderlijke 1) F. S. R. II, sec. 4 zegt o.m. „In favourable conditions, e.g. against an enemy of poor morale or with a low standard of armament, when the oppo sition is unorganized and the ground offers a concealed approach, a skilful and enterprising inf. may advance under cover of its own weapons". 934

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 57