mu.avu. denken. Van belang is ook lid 5 van (19) men hoort nl. meermalen, dat de mitr. 12.7 zich zoo goed leent voor het vuur op grooten afstand (vertragend gevecht). Vergelijkt men nu even genoemd lid met 22(3), dan blijkt, dat men voor dit vuur dikwijls beter een beroep op de mitrn. (mrtn.) kan doen. Terloops zij aangeteekend, dat de 3000 m in 22(3) verband houdt met de vizier- verdeelingen (vgl. A.T.V. I. 73(3)). (22) Bij bestudeering van dit pt. zal men zich allicht de vraag stel- len of de zw. mitr., nu wij binnenkort over pag. zullen beschikken, nog wel voor de bestrijding van pantserdoelen moet worden ge bruikt. Het zal nog wel eenige maanden duren voor het pag. in de bewapening kan worden opgenomen, zoodat nog op het gebruik van den zw. mitr. voor beide doeleinden moet worden gerekend. Aangeteekend wordt, dat III E 4 reeds zoodanig is geredigeerd, dat wijziging na invoering van het pag. niet meer noodig zal zijn. Aan het slot van hfdst. I moge nog worden opgemerkt, dat het den aandachtigen lezer niet ontgaan zal zijn, dat in het V.G.V.I. niet meer wordt aangedrongen op zuinigheid met de mu. (G.V.I. '25, 3(2), 12(1), enz.). De zorg voor de aanwezigheid van voldoende mu. voor het doorvoeren van een bepaalde gevechtshandeling is een zaak van de gevechtsleiding. Waar de troep mee te maken heeft zijn een straffe vuurdiscipline en de reeds eerder genoemde schiettechnische vaardigheid, welke mu.verspilling moeten voor komen. Hoofdstuk II bevat de nadere uitwerking voor de inf. van het gestelde in de in het hoofd vermelde onderdeelen van het A.T.V. Het behoeft wel geen nader betoog, dat verschillende aanwijzin gen bestemd voor de groote eenheden niet altijd geheel en al op de kleine eenheden kunnen worden toegepastzij behoeven daar toe soms wijziging of aanvulling. Een voorbeeld daarvan geven 34 en 35, welke verschillen van het gestelde in A.T.V. I, 20. Geldt voor de plaats van den cdt. van een groote eenheid in het algemeen, dat zij gunstig ligt m.h.o. op de vbn., voor de kleine eenheden en in het bijzonder voor het bat. en de nog kleinere onderdeelen moeten de eischen van een overzicht van (een gedeelte van) het gevechtsveld en van het uitoefenen van den persoonlijken invloed van den cdt. op den voorgrond staan, terwijl daar voor cie.- en sie.cdtn. nog bij komt, dat zij hun onderdeel persoonlijk moeten kunnen leiden (dat zal voor cie.cdtn. in het moderne gevecht dikwijls zeer moei lijk zijn) Men hoort wel eens verkondigen, dat de verplichting om copn. van inf.- en art.cdtn. in eikaars onmiddellijke nabijheid in te richten, in beginsel op den art.cdt. rust (A.T.V. II, 50(2)). A.T.V- I, 47(2) echter, het algemeen beginsel vermeldende, maakt daar bij geen onderscheid tusschen den inf.- en den art.cdt. Aangezien de inf. met een onafgebroken samenwerking ten zeerste gebaat is, moet 34 (2) als een welkome aanvulling op A.T.V. II, 50 (2) worden 935 14 en 35 34 (2)

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 58