Mogendheid om voor de hand liggende reden weinig neiging
hebben, tot aanbrenging over te gaan hierdoor zou aan betrok
kenen de verhooging van kans op levensbehoud en herstel zijn
ontnomen. Ter wille van dit hooge beginsel heeft men het risico
voor lief genomen, dat een oorlogvoerende van onderwerpelijke
bepaling misbruik maakt door het zonder noodzaak „afschuiven"
van verpleegden op een neutralen Staatop de voor dezen hieruit
mogelijk voortvloeiende moeilijkheden en het middel ter voor
koming daarvan werd hiervoor reeds gewezen.
Wij vestigen er nog de aandacht op, dat, hoewel er sprake is van
krijgsgevangen gewonden en zieken bij transporten eigen gewon
den en zieken, waaraan doortocht wordt verleend, de bepaling er
in wezen op neerkomt, dat eerstbedoelden aan de onzijdige
Mogendheid worden toevertrouwd. In dit opzicht bestaat er dan
ook geen wezenlijk verschil met het in den slotzin van artikel 14
behandelde vijfde en laatste geval, nml. onder bewaring stelling
van door een leger aan een onzijdige Mogendheid toevertrouwde
eigen gewonden en zieken uit dien hoofde behoeft dit voorschrift
n.h.v. dan ook geen nadere toelichting. Als voorbeeld van het hier
bedoelde toevertrouwen noemen wij het achterlaten op neutraal
gebied van verder onvervoerbaar gebleken gewonden of zieken,
behoorend tot transporten waaraan vergunning voor doortocht is
verleend.
Volledigheidshalve wijzen wij er nog op, dat de artikelen 11 en
15 spreken van „interneeren" terwijl in artikel 14 de uitdrukking
„onder bewaring stellen" wordt gebezigd. Van practisdhe betee-
kenis is dit verschil in omschrijving evenwel niet.
Artikel 15. Het Verdrag van Genève is toepasselijk op de
zieken en gewonden, die op onzijdig grondgebied zijn geïnterneerd.
Hierbij teekenen wij slechts aan, dat hoewel met genoemd
Verdrag uiteraard de zoogenaamde Conventie van Genève van
1906 werd bedoeld, daaronder thans moet worden verstaan het
Verdrag van Genève van 1929 (Beo., blz. 106).
Hoofdstuk III. Van de onzijdige personen.
Hoofdstuk IV. Van het spoorwegmaterieel.
Gelet op de strekking van deze studie zullen wij de tot boven
staande hoofdstukken behoorende artikelen niet aan een gedetail
leerde beschouwing onderwerpen, doch ons bepalen tot enkele
algemeene opmerkingen.
Van Duitsehe zijde is ter Tweede Vredesconferentie getracht,
in het L.O.V. een nauwkeurige omschrijving te doen opnemen
van de rechten en plichten van onzijdige personen. Men is daarin
evenwel niet geslaagd, getuige de derde zinsnede van de inleiding
van het L.O.V. (I.M.T. Nr. 8, blz. 694, en Beo., blz. 44) de voor
schriften van de artikelen 16 t/m 18 hebben dan ook een betrek
kelijk geringe waarde. Zoo geldt artikel 16 slechts voor het land-
1003