Voorts is ieder mensch geneigd tot dienen. Vooral onder een meerdere, tegen wien hij opziet, die respect afdwingt en achting inboezemt. Door hem te dienen straalt van diens meerderheid iets op den dienende af, vooral wanneer altruïstische belangen en ide alen worden gediend. Hoe zelfzuchtig de mensch van nature ook is, het goede en het ware van zulk dienen voelt ieder aan. Instinc tief beseft hij dat dit hem op hooger niveau brengt. De mensch is geneigd vooruit te willen komen, zoowel op stoffe lijk als op geestelijk gebied. Bezit, in welken vorm ook, is macht. Men dient ook, om via het dienen tot gebieder te worden. De mensch is ijdel, eerzuchtig, en houdt van uiterlijk vertoon. Dit behoeft geenszins te ontaarden in negatieve kwaliteiten. De gun stige zijde er van is, dat gestreefd wordt naar bezit, kennis, hygiëne e.a. Een goed zittende uniform verhoogt het zelfvertrouwen, men loopt veerkrachtiger in een mooien schoen dan in een met kop spijkers. De mindere is zeer gevoelig voor welwillende behandeling van de zijde van zijn meerdere, voor vriendelijkheid, voor een prij zend woord. Begrijpelijk, daar zijn afhankelijkheid grooter is dan omgekeerd en dus beleefdheid, welwillendheid en geprezen te worden, zijn gevoel van eigenwaarde streelen. De eenvoudige van geest is daarbij in zijn gevoelen van dankbaarheid dikwijls hechter dan de meer ontwikkelde. De minder ontwikkelde heeft minder zelfbeheersching. Een der oerinstincten van den mensch is vrees en angst, vooral voor het onbekende. Ontwikkeling en kennis ver minderen de mate van onbekendheid en remmen daardoor het ontstaan van het angstgevoel, bevorderen de zelfbeheersching. Ook lichamelijke onlustgevoelens werken sterker op den minder ontwikkelde in. Maar wordt een beroep op zijn kunnen gedaan, dan toont hij een mate van beheersching, welke uit kan gaan boven die van den óp hooger intellectueel peil staande. Deze laatste ondermijnt zijn zelfbeheersching dikwijls door zucht naar betweterij en door critiek op zijn meerdere, een in den huidigen tijd geen zeldzaam verschijnsel Hoe grooter het verantwoorde lijkheidsgevoel, des te geringer de neiging tot critiek. Daarom is het juist, ook aan den eenvoudigsten soldaat een taak op te dragen en verantwoordelijkheid op te leggen. Arbeid, welke ook, moet niet alleen een materieel doel hebben, doch evenzeer een altruïstisch 1 Als de mindere tekort is geschoten in zijn verplichtingen, kan een hartig woord zeer op zijn plaats zijn, mits toon en woorden keus niet van zoodanigen aard zijn, dat zij kwetsen of den spot lust opwekken. Dit middel moet echter niet te veelvuldig worden 1049 Hierop berusten de z.g. vier-jaren plannen, psychologisch zeer juist aangevoeld de arbeider wordt tot medewerker aan een plan gemaakt, welk plan een algemeen belang heeft, waardoor zijn animo tot arbeiden wordt gestimuleerd, ongemakken en opofferingen minder worden geteld.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 62