T.a.v. andere vragen, die m.b.t. de behandeling van geïnter
neerden rijzen, laat het H.R. ons helaas in den steek art. 14 is
het eenige artikel, waarin geïnterneerden naast krijgsgevangenen
worden genoemd 90). Nu schijnt het wel merkwaardig dat, terwijl
de tijdens den wereldoorlog opgedane ervaringen inzake de be
handeling van zieken en gewonden alsmede krijgsgevangenen de
behoefte deden gevoelen aan het te dien aanzien opstellen van
nieuwe regelen (vervanging van de Conventie van Genève van
1906 door het „Verdrag van Genève van 1929 voor de verbetering
van het lot der gewonden en zieken, zich bevindend bij de legers te
velde" en samenstelling naast het H.R., Af deeling I, Hoofdstuk II
„Van de krijgsgevangenen" van het zeer omvangrijke „Verdrag
van Genève van 1929 betreffende de behandeling der krijgsgevan
genen" 91)er geen stemmen zijn opgegaan voor een betere
omschrijving van de behandeling van geïnterneerden. Dit wijst
er echter op, dat in deze geen minder aangename ervaringen zijn
opgedaan. Moge dit een hoopvol verschijnsel zijn, het neemt niet
weg, dat daardoor verschillende aangelegenheden inzake de be
handeling van geïnterneerden ook nu nog niet internationaal zijn
geregeld. Niettemin kan worden gezegd, dat men aan laatstge
noemd verdrag wel eenig houvast heeft, want hoewel het onjuist
zou zijn, geïnterneerden geheel op een lijn te stellen met krijgs
gevangenen (geïnterneerden zijn onderdanen van een bevriende,
krijgsgevangenen onderdanen van een vijandelijke piogendheid)
is veel van wat ten aanzien van laatstgenoemden geldt, m.m. van
toepassing op eerstgenoemden 92). Deze opvatting vindt steun in
de wijze waarop de in 19141918 in Nederland geïnterneerden
zijn behandeld. Zoo werden zij onderworpen aan bepalingen van
straf- en tuchtrechtdit geschiedde bij Staatsblad van 31 Decem-
994
In de jaren 19141918 belastte de Nederlandsche Regeering het
Roode Kruis met deze taak, waartoe het Besluit van 19 Maart 1913
(Stbl. 113) „houdende regeling van de vrijwillige hulpverleening aan
zieken en gewonden, behoorend tot de legers of vloten van oorlog
voerenden" bij Besluit van 27 November 1914 (Stbl. 546) werd aan
gevuld „onder meer met bepalingen tot voorziening in de hulpver
leening en inlichtingsdienst ten aanzien van krijgsgevangenen en
geïnterneerden" so).
s°) Genoemde Besluiten zijn sedert dien vervangen door dat van 28 Maart
1925 (Stbl. 126) hiervan is art. 3 weergegeven op blz. 128 van het Beo.
00) Wijnveldt is op blz. 71 van oordeel, dat geïnterneerden ten rechte
hadden moeten zijn vermeld in art. 16 H.R. (bepalingen inzake vrijdom
van port, invoer- en andere rechten en vrachtkosten op door den Staat
geëxploiteerde spoorwegen)
01) Hoewel dit verdrag zich blijkens de inleiding en artikel 1 inderdaad
bepaalt tot de behandeling van krijgsgevangenen, is men bij de verwer
king daarin (art. 77) van art. 14 H.R. n.o.m. gederailleerd door ook hier te
spreken over „oorlogvoerende mogendheden evenals de onzijdige mogend
heden, die oorlogvoerenden mochten hebben opgenomen".
92) Vergelijk Oppenheim 339.