1194 3. De vaststelling van de emplacementen voor de opstelling van vlieg tuigen en het inrichten van seherfvrije onderkomens voor het personeel. Deze onderkomens bestaan uit kleinere smalle ingravingen van 2 m diepte. Als de tijd en aanwezigheid van materieel het veroorlover., worden deze ingravingen met planken en aarde bedekt, om als dekking tegen de scherven van in de nabijheid springende bommen te dienen. Het is belangrijk te bedenken, dat het nog nooit gebeurd is, dat zoo'n onderkomen een voltreffer van een vliegtuigbom heeft gehad. 4. De keuze van een veilige opslagplaats voor de oorlogsmaterialen (muni tie en bommen), van de bedrijfsstoffen en smeermiddelen (benzine en olie) en de inrichting van deze plaatsen. Meestentijds wordt voor de munitie een afzonderlijk magazijn opgericht en wel aan den rand van het vliegveld. Het bestaat uit een nauwe ingraving met een overdekking, welke het beveiligt tegen de scherfwerking van springende bommen. De bommen werden het best aan de zijden van het vliegveld in afzonderlijke magazijnen onderge bracht (tot 10 bommen in elk) met onderlinge tusschenruimten van 20 tot 30 m en minstens 100 m van de vliegtuigen verwijderd. Het meest gunstig is, als deze bommenmagazijnen zich op plaatsen met bestaande dekking (kreupelhout, bosschages enz.) bevinden. Voor de buizen moet ook een aparte opslagplaats worden aangelegd, op dezelfde wijze als die voor de munitie, met een tusscher.ruimte tct de andere magazijnen van 150 m. Voor de benzinevaten worden op verschillende plaatsen (in den rand van het veld) kuilen gegravenbij tijdsgebrek worden ze verscholen op gelegd. 5. De camouflage. Bij de aanwezigheid van begroeiing met planten of boomen aan de randen van het vliegterrein, worden de vliegtuigen op deze gedekte plaatsen opgesteld. De vliegtuigen mogen echter niet dichter dan 50 m bij elkaar worden geplaatst. Zelfs bij aanwezigheid van natuurlijke camouflage moeten uit een oogpunt van luchtwerkzaamheid en met het doel van verspreiding eenige vliegtuigen op open plaatsen onder maskers (netten) worden opgesteld. Nabijgelegen gebouwen worden in den regel van de kleur van de naaste omgeving voorzien. 6. De opstelling van de werkplaatsen. De werkplaatsen op auto's worden veelal op een afstand van verscheidene kilometers (2 tot 3 km) ondergebracht. Voor maskeering gebruikt men bosch, kreupelhout of andere natuurlijke middelen. Werkplaatsen, welke zich in gehuchten bevinden, worden voor de herstelling van vliegtuigen en ander materieel gebruikt, hetwelk op het vliegveld in gebruik is. 7. Het maken van toegangen tot het vliegveld op den grond en uit de lucht. Het werk van het maken van toegangen tot het vliegterrein op den grond bestaat veelal uit den aanleg van een tot twee wegen, welke aan sluiten op de paden of wegen, die in dit gebied aanwezig zijn. Ter verbe tering van het landingsterrein worden zoo noodig enkele boomen omgehakt. 8. De verlichting van de landingsbaan. Indien de vliegvelden mede voor gebruik bij duisternis zijn geprojecteerd, wordt de landingsbaan door een electrische grensverlichting op lage piketten (20 tot 30 cm) omgeven; op deze leiding worden de electrische lampen aangesloten. De schakelaar bevindt zich in den commandopost. Om de landingsbaan te markeeren kan een leiding met 20 aansluitingen gebruikt worden. Gedurende het gebruik wordt de leiding met de lampen in een pijlvorm uitgelegd en geeft daarbij de lijn aan, welke de vliegtuigen bij de landing hebben te volgen. 9. Het onderbrengen van het personeel voor rust en ontspanning. De veiligheid van het personeel is bij de keuze van een vliegveld van groot belang. De ondervinding heeft geleerd, dat voor een behoorlijke rust van het vliegend personeel kleine bewoonde plaatsen 10 tot 25 km van het vliegveld verwijderd, het meest in aanmerking komen. Het inkwartieren van het vliegend personeel zelfs op belangrijken afstand van het vliegterrein bleek volkomen uitvoerbaar en verzekerde den vliegers een behoorlijke rust bij dag en bij nacht. Zware bombardementen van het vliegveld en de nabu-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 106