in zijn werkzaamheden tot de preventieve taak zag beperkt,
begonnen de lasten van de niet meer onmiddellijk noodige formatie
van 15.000 man Europeesche militairen zwaar te drukken.
Een Europeaan was duur, een Inlander goedkoop. Een Europeaan
in het vredesgarnizoen was lastig, een Inlander niet. De Europeaan
bleek vatbaar voor den omstreeks 1918 rechtstreeks uit Rusland
geïmporteerden verderfelijken soldatenraden-geestin die jaren
ging dat goeddeels langs den Inheemschen soldaat heen.
Niettegenstaande de strenge militaire wetten berekend als ze
zijn op buitengewone omstandigheden a.h.w. om toepassing
schreeuwden, bleek het Gezag niet te handhaven. Met een voor
dezen tijd onbegrijpelijke miskenning van de ware autoriteit der
overheid, koos men den weg van den minsten weerstand in 1919
besloot de Indische Regeering „de verdere uitzending van ongegra-
dueerden uit Nederland zooveel en zoo spoedig mogelijk te
staken." x) Na korten tijd waren er van de 20 a 30 Europeesche
vrijwilligerscompagnieën nog 6 over
Nu is het waar, zoo langzamerhand komen we over dat diepte
punt heen en met een zucht van verlichting valt te constateeren,
dat de binnenlandsche koloniale politiek geen aanwijsbaar nadeel
heeft ondervonden van deze o.i. gevaarlijke drijverij. Het is
in Indië rustig, maar die weelde is blijkbaar zwaar te dragen
men heeft tenminste wel heel spoedig uit het oog verloren, dat
onze vruchtbare koloniale arbeid eerst mogelijk werd, nadat een
vaardig leger een hechte gezagsbasis had gevormd en dat voort
zetting van dat door en door opbouwende werk de instandhouding
van datzelfde onwrikbare fundament bepaaldelijk eischt.
Het onzalige besluit van 1919 moge slechts kort van kracht zijn
geweest, het heeft toch wel zooveel uitgewerkt, dat het leger dien
slag nog niet te boven is.
Toen de zes hierbovengenoemde Europeesche compagnieën zelfs
niet voldoende bleken om de kaderaanvulling van het leger te
verzekeren, is haar aantal gebracht op acht en nog later op tien.
Al is deze laatste formatie thans als ,,minimum"sterkte aangege
ven, bevredigend is die toestand nog geenszins te noemen. Nog
steeds bestaat er o.i. een wanverhouding bij de infanterie op
Java en in de buitengewesten te zamen 80 a 90 van de totale
legersterkte vertegenwoordigend. De buitengewesten zijn zelfs
v.w.b. de groote plaatsen geheel gespeend van Europeesche
troepen. Toch zijn deze streken, met de aldaar woonachtige bevol
king w.o. duizenden Europeesche vrouwen en kinderen, in tijden
van gevaar geheel op zich zelf aangewezen.
Het is pijnlijk den vinger te leggen op deze zeere plekken onge
twijfeld zou het het prettigste zijn over deze aangelegenheden
b M. v. Antw. oorlogsbegrooting 1920 (V.R. 2e gew. zitting 1919/1920).
1098