zeer afzienbaren tijd plaatsvindende uitbreiding van de Inheemsche troepen met de zg. kortverbanders. De dienstneming van Indo- Europeanen is niet verder in beschouwing genomen. Deze bevol kingsgroep heeft een naar verhouding zeer geringe getalssterkte en levert voor het leger niet veel meer dan 3000 man, welk aantal uiteraard ten koste gaat van de militiesterkte. De benoodigde 15.000 man Europeesche militairen zijn met inbe grip van al het in Indië aangenomen beroepspersoneel, met inbe grip van alle non-combattanten en met inbegrip van de met de positie van Europeaan gelijkgestelde Inheemsche militairen, thans slechts ten deele in Indië aanwezig. Met handhaving van de thans bij de dienstneming geldende normen kan het getal van de in Indië aanwezige Europeesche beroepsmilitairen vermoedelijk niet hoo- ger worden opgevoerd dan tot ongeveer 11.000 man. Bij een aan genomen jaarlijksch verloop van ruim 10%, zal de capaciteit van het dienstnemings-instituut in Nederland juist toereikend zijn om een dergelijke troepenmacht geregeld op peil te houden. Hierbij moet in aanmerking worden genomen, dat het in de toekomst lig gende verloopcijfer uiteraard moeilijk met volstrekte juistheid is te bepalen. Het percentage van 10 komt ten naaste bij overeen met de percentages van de over het tijdvak 1931 t/m 1936 plaats gehad hebbende aanvullingen, waarbij de „bezuiniging" en de te verwach ten invloed van het capitulantenstelsel onzekere factoren zijn. Bovenstaande berekening levert hoe men het ook bekijkt nog steeds een tekort van 4.000 man welk aantal niet op de ge bruikelijke wijze kan worden verkregen. Men zou het er op kun nen laten aankomen en trachten na het bereiken van de grens van 11.000 man toch op dezelfde manier met den verderen uitbouw voort te gaan, ondanks de hooge kosten en ondanks de daartegen aan te voeren technische bezwaren. Deze werkwijze zou echter op een onoverkomelijk bezwaar stuiten. De huidige internationale toestand verbiedt zeer nadrukkelijk een dergelijke onzekere en in ieder geval veel te langzame procedure. Met uitbreiding tot 11.000 man is reeds geruime tijd gemoeid en men kan met groote stel ligheid aannemen, dat dit proces zich daarna nog moeizamer zal voortsleepen. Indië heeft nu hulp noodig. Kon het moederland in vroeger jaren met het zenden van troepenversterkingen tot het uiterste wachten, tot onomstootelijk was komen vast te staan, dat Indië het met de normale middelen niet langer kon bolwerken, thans kan aan het volgen van zulk een opportunistische gedragslijn niet meer wor den gedacht. In een eventueel conflict met het buitenland zullen de verbindingen met het moederland zoo goed als zeker onmiddel lijk en blijvend zijn verbroken. Het voornemen om gedurende een dergelijk conflict de Indische weermacht van het noodige perso neel te voorzien moet onuitvoerbaar worden geachtvan dat standpunt behoort althans een op zelfstandigheid gebaseerde de fensie-politiek uit te gaan. Dit dwingt ons kort en goed 1106

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 18