1148
doen en ontvangen vele theoretische lessen, doorspekt met moeilijke
vaktermen in de Nederlandsche taal. Het meerendeel heeft een zeer
eenvoudige schoolopleiding achter den rug, een aantal is totaal anal-
phabeetenkelen hebben een uitgebreidere schoolopleiding gehad,
sommigen zijn de Nederlandsche taal eenigszins machtig, terwijl eenigen
zelfs het Maleisch niet of onvoldoende begrijpen. Vooral voor dengeen,
die zich in schoolopleiding de mindere weet, is het geheel niet bepaald
bevorderend voor zijn gevoel van zelfvertrouwen.
Ofschoon de doorsnee-recruut zijn dienst bekijkt uit een materia
listisch standpunt, is het groote meerendeel toegerust met animo.
Slechts enkelen, de minst ontwikkelden, zijn in den aanvang schuw
en passief, mogelijk met een zekere mate van minderwaardigheids
gevoel. In elk geval, de doorsnee-recruut is een ander type dan bijv.
het type, beschreven door R. Santosa (Orgaan N.I.O.V. 1916). De Timo-
rees bijv., vroeger gekenmerkt door onzindelijkheid, door afkeerig-
heid van baden en onbekendheid met de Maleische taal, is thans niet
opvallend minder zindelijk dan de anderen en spreekt Maleisch. De
tijdgeest heeft uiteraard ons recruten-materiaal niet onberoerd gelaten.
Gesteld dat de opleiding geschiedde zonder bewuste opvoeding, dan
bestond groote kans dat het wezen van de tucht, de onmisbaarheid
van een leger, de waarde van ieders taak, nimmer 'begrepen werden.
De recruut zou een dienstdoener op bevel worden, het wezen van het
soldaat-zijn zou hem onveranderd laten. Hij zou zijn kampongleven als
het ware aanpassen aan kazemeomstandigheden en na twintig jaar de
uniform weer voor de sarong verwisselen, alsof er niets gebeurd was.
Zoo was min of meer het oude Kromotype. De moderne tijdgeest zou
echter van het groote meerendeel „iets anders" maken, pienterder dan
Kromo, doch uiteindelijk misschien minder verkieslijk. Een moderne
oorlog kan echter niet gevoerd worden door Kromotypen, noch door
onevenwichtige, „moderne" typen. Het meer-kunnen met relatief
minder-willen, door gebrek aan inzicht, dient geleid te worden in de
baan van meer-willen.
Daarom moet van den eersten dag af de nieuwe recruut gewezen
worden op het volgende. In groote trekken wordt hem het nut
geschetst van de hygiëne, de eenvoudigheid van de te nemen maat
regelen tot zelfbescherming hem wordt verteld dat hygiënische voor
zorg aanvangt bij den gezonden mensch en niet pas, wanneer ziekte is
opgetreden. Ieder kan deze eenvoudige maatregelen nemen en is
verplicht dit te doen tegenover zichzelf, maar ook tegenover zijn gezin
of toekomstige nakomelingschap, zijn ouders, zijn godsdienst, de maat
schappij en het leger. En vooral tegenover het leger, omdat dit hem,
terwijl hij nog in het stadium van leerling verkeert, vele voordeelen
doet genieten, zooals handgeld, soldij, goede voeding, behuizing, licht,
water, kleeding, toelating van het gezin, doktershulp en medicijnen,
verloven en pensioen, terwijl de recruut bovendien nog zoowel licha
melijk als geestelijk wordt ontwikkeld.
Als tegenprestatie wordt alleen geëischtplichtsbetrachting echter
niet alleen omdat dit moet, maar ieder dient die plichtsbetrachting
vrijwillig te geven. Dit zelf willen geven heeft bovendien het groote
voordeel dat de volvoering van den plicht veel gemakkelijker gaat.
Een ieder krijgt pleizier in zijn dienst, indien hij beseft wat het leger
eigenlijk is, hoe onmisbaar het is. Dit wordt verklaard, door er op te
wijzen hoe effectief de hulp van het leger is bij kwaadwilligen (ram-
pokzaak in het Buitenzorgsche)bij rampen (Merapi-uitbarsting en
tenslotte hoe het leger dient om de grootste aller rampen (oorlog)
buiten de grenzen te houden. Als voorbeeld wordt China aangehaald,
hoe dit groote doch onderling verdeelde land met succes aangevallen
wordt door Japan, kleiner doch zich sterker wetend door eensgezind
heid, organisatie en een sterk leger. De gevolgen voor China worden