1149 belicht en het verschil in oorlogvoeren in vroeger tijden met den totalen oorlog van heden geschetst. Er wordt op gewezen dat het leger is als een horloge, een samenstel van meer en minder belangrijke onderdeelen, doch eerst dan goed, indien ieder onderdeel goed is. Een leger deugt niet, indien zijn solda ten niet goed zijn. En omdat ons leger klein is ons Gouvernement besteedt terecht de gelden liever aan de behartiging van de belangen van de bevolking, doch is gedwongen een zekere legersterkte te heb ben, om de grootste aller rampen te voorkomen is de taak van ieder militair zeer belangrijk. Ieder soldaat moet dus niet naar middelmatig heid streven, doch hij moet een „zeer goed" soldaat willen worden. En dit ligt in ieders vermogen schoolsche kennis is daarvoor bijzaak. Hoofdzaak is de wil zijn plicht te doen, iets wat in ieders vermogen ligt. De kracht daartoe moet worden geput uit het besef van de onmisbaarheid van het leger, het mooie van zijn taak en het bewust zijn, dat ieder soldaat, hoe eenvoudig van rang en ontwikkeling, daarin zijn aandeel heeft. Een der eerste plichten van den jongen soldaat is, den goeden naam van het leger hoog te houden, omdat die naam gevestigd is door den moed en de trouw van eenvoudige mannen van alle landaarden, die hun plicht deden, vaak onder de moeilijkste omstandigheden. Het begrip krijgstucht wordt hun uitgelegd. Dit woord zal hun vreemd zijn, maar het begrip is aan allen bekend, omdat thuis, op school, in de dessa ook tucht heerscht. Alles wat tucht is, iedere maatregel die tot handhaving daarvan wordt genomen, komt ten nutte van en is in het belang van ieder. Dit wordt met voorbeelden inzake de hygiënische tucht en de tucht bij contact met een gewapenden vijand toegelicht. Het spreekt vanzelf, dat een strenge tucht vereischt is speciaal dient de gehoorzaamheid onverbrekelijk en zonder aarzelen te zijn gekoppeld aan het bevel, waarmede men vertrouwd moet wezen om geen aarzeling te kennen, wanneer gehoorzaamheid aan het bevel gevaar voor het leven meebrengt. De voordeelen van tucht, eensgezindheid, orde en regelmaat worden gesteld tegenover de gevolgen van tuchteloosheid. Tot de tucht behoort ook de hygiënische tucht, zoowel uit eigen-belang als uit belang van de kameraden. De recruten moeten dus begrijpen, dat een overtreding van de discipline wordt gestraft, èn omdat de overtreder zijn plicht heeft verzaakt èn omdat hij de belangen zijner kameraden heeft geschaad. De zelftucht en het groote nut daarvan worden uitgelegd. Begonnen wordt met de vraag wat het verschil is tusschen mensch en dier. Na eenige foutieve antwoorden, komt eindelijk soms in het geheel niet het juiste, althans het gewenschte, dat de mensch een ziel heeft. In verband hiermede wordt er op gewezen, dat de primitieve mensch een min of meer dierlijk bestaan leidt, zich voornamelijk latende leiden door gedachten aan lichamelijk welzijn en aan de bevrediging der lichamelijke behoeften. De mensch echter voelt, in tegenstelling met het dier, wel degelijk wat goed is en dat hij zijn plicht behoort te doen. Daarvoor is noodig zelfbeheersching, ten einde de overheersching der lichamelijke neigingen en de zelfzucht te kunnen terugdringen, en wilskracht om datgene te bereiken, waar ieder mensch van nature naar streeftvooruitgang. Een dier, hoe slim ook, zal nim mer het hoe en het waarom begrijpen, in tegenstelling met den mensch, die door eigen inspanning de capaciteiten heeft op een hooger plan te komen. Dit is ongetwijfeld een menschelijke plicht, geëischt door het „beter-ik". De groote waarde van zelftucht wordt aangetoond met de volgende voorbeelden. Ergens in een kampong wordt een oude man overvallen door drie dieven. Op zijn hulpgeroep snellen zijn twee naast hem wonende zoons toe, waarop één der dieven zich met den buit uit de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 61