1170 heeft men op het laatste moment besloten, af te zien van het voor nemen om enkele weken na het uitbreken van den oorlog in Europa, in een toestand van heftige dreiging, het commnado over de Indische vloot over te dragen aan een pas uit Europa aangekomen nieuwen commandant. Als gevolg hiervan kan worden aangenomen, dat het Indische advies over de Nederlandsche plannen niet zal worden uitgebracht door een der samenstellers dezer plannen, doch door een vlag-officier, die deze plannen van een neutraal standpunt uit kan beoordeelen, zich daarbij grondend op eigen verantwoordelijkheid en eigen inzicht. Dit is zeker niet het minst belangrijke voordeel, dat bereikt is met het uitstel der commando-overdracht van October tot een later tijdstip. Het valt niet te ontkennen, dat als gevolg van dit advies nieuw uitstel waarschijnlijk zal zijn. En men zal in Nederland vermoedelijk dit uitstel wijten aan de „tegenwerking" van Indië. Hierop kan van Indië uit slechts worden geantwoord, dat het mogelijk zou zijn geweest van het begin af aan, bij de opstelling der plannen, Indië daarin direct te betrekken. Dat dit niet gebeurd is, en dat men in Holland zijn gang gegaan is, zonder ten nauwste rekening te houden met de opvat tingen van Indië, is een fout geweest, die men niet Indië moet aan rekenen, doch die geheel komt voor rekening van Nederland. De kwade gevolgen van het uitstel, dat opnieuw dreigt, die komen in hoofdzaak neer op het hoofd van Indië. Er is de laatste dagen in de Indische pers veel geschreven over dit onderwerp en er zijn feiten onthuld, die bij velen van ons twijfel hebben doen rijzen aan den ernst, waarmee men in Nederland werkt aan de oplossing van dit allerbelangrijkste van de Indische problemen. De omstandigheid, dat daar in Nederland het grondplan voor de maritieme defensie van Indië werd opgemaakt, zonder dat daaraan directe medewerking werd verleend door de maritieme leiders in Indië en zonder dat ook de Indische legerleiding in staat wordt gesteld haar stem te doen hooren getuigt van een opvatting, die geen rekening wenscht te houden met de werkelijke verhouding tusschen Nederland en Indië. Gebrek aan werkelijkheidszin kenmerkt trouwens het heele plan. Men vergelijkt de Indische vloot, zooals deze er zal uitzien wanneer de drie slagkruisers zullen zijn gebouwd, met de strijdkrachten, die een eventueele tegenstander thans bezit en weigert blijkbaar rekening te houden met de waarschijnlijkheid, dat die tegenstander t ij d i g maat regelen zal nemen om de verhoudingen over vijf jaar, ondanks onzen aanbouw, in zijn voordeel te wijzigen. Die tegenstander is daartoe ongetwijfeld in staat, al ware het slechts, omdat hij beschikt over een veel grootere vloot, een veel omvangrijker bemanning en een veel grootere bouwcapaciteit. Maar dat alles zou men nog op den koop toe nemen, wanneer men er zich rekenschap van had gegeven, dat een drietal slagkruisers hoogstens den top kunnen vormen van een vlootde basis is en blijft een krachtige vloot van kruisers, jagers en onderzeeërs. Indië heeft, zoo oordeelt een zeer belangrijk deel der bevoegde deskundigen, in de eerste plaats noodig een sterke basis van kruisers, jagers en onderzeebooten. Wanneer we die hebben, dan kunnen wij gaan denken aan den bouw van zwaardere schepen. Het omgekeerde te doen is in strijd met de grondbeginselen voor den opbouw van een maritieme weermacht. Wij geven dit, niet als een leeken-oordeel, maar als een opvatting van mannen van het vak, die durven in te gaan tegen een streven dat naar hun oordeel voeren moet naar mislukking en teleurstelling. Aan dat oordeel diene men groote waarde te hechten. Zij die deze opvatting huldigen werpen verre van zich de beschul diging, dat zij een snellen uitbouw van onze Indische vloot willen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 82