1172
grond tot een vloot, waarin de kern uit vier slagschepen zou be
staan, die tegen welk vijandelijk eskader van dien tijd, zou zijn op
gewassen. Kracht werd dus tegenover kracht gesteld en met de gun
stige omstandigheden, waarin wij als aangevallenen zouden komen
te verkeenen, werdt terdege rekening gehouden. Niet minder met
de financieele omstandigheden, zooals die toenmaals voor Indië en
het moederland golden. Immers het waren niet uitsluitend strategi
sche en tactische overwegingen, die tot de gewenschte vlootsterkte ge
leid hebben, want vóór de technische marinecommissie haar advies
aan de staatcommissie uitbracht, had zij zich terdege vergewist tot
welke financieele limiet zij gaan kon. Daaruit valt dan ook te ver
klaren, dat terwijl de machtskem van slagschepen ten volle tot
haar recht kon komen, de lichtere oorlogsschepen, welke die kern
moesten encadreeren, verre beneden het normale bleven.
Wel zeer duidelijk bleek dit, toen het Kabinet Cort van der Linden
in 1915 den bouw van een tweetal kruisers de latere Java en Su
matra voorstelde, die zoogenaamd in een artillerievlcot zouden passen,
maar die inplaats van 1200 ton, als door de staatscommissie aanbvolen,
niet minder dan 6500 ton, dus ruim vijfmaal grooter zouden zijn, ter
wijl de kostprijs welhaast het tiendubbele van twee millioen bedroeg,
waarop de torpedokruisers begroot waren. Een wel zeer ken
merkend voorbeeld, hoe voorzichtig men moet zijn
met ramingen vooral op de b ij komend onderdee-
1 e n!
Na den wereldoorlog verdwenen de slagschepen onder de kim, de
Regeering zag geen mogelijkheid tot den bouw van zulke kostbare
slagschepen over te gaan en een commissie werd benoemd om het
defensievraagstuk van Indië opnieuw in studie te nemen, daarbij uit
gaande van het standpunt, dat de verdediging te water met z.g. klein
materiaal, onderzeeboten, mijnenleggers, vliegtuigen, jagers en enkele
snelle lichte kruisers zou moeten geschieden.
Deze commissie bracht in Januari 1921 haar rapport uit en achtte
een vlootsterkte van 4 lichte kruisers, 24 jagers en 36 duikbcoten
ncodig. Inderdaad een zeer belangrijke vooruitgang bij hetgeen toen
maals aanwezig was en daaruit zal het dan ook wel verklaard moeten
worden, dat vrijwel de geheele marine de voorstellen der commissie
van 1920 warm toejuichte. Slechts zeer enkelen, waaronder ook schrij
ver dezes, deden hun stem daartegen hooren, maar zij waren als de
roependen in de woestijn. Niet onaardig is het hier even te ver
melden, dat de tegenwoordige vice-admiraal, chef van den marinestaf
toenmaals als luitenant ter zee een der warmste propagandisten was
voor het ontwerp vlootwet 1923, dat aan de voorstellen der com
missie een bescheiden begin van uitvoering zou geven.
Het ontwerp vlootwet werd door de Tweede Kamer der Staten-
Generaal verworpen, de tegenstemmers hebben daarover menig ver
wijt moeten hooren, maar wat ziet men thans gebeuren Dat nie
mand minder dan de directeur van de hoogere marine-krijgsschool
onlangs in het marineblad heeft geschreven „dat het geheele
rapport van de commissie van 1920 en dus ook het
ontwerp vlootwet gegrond was op een verkeerd be
grip van den zeeoorlog en daarmede van de verde
diging van Nederlandse h-I m d i De vergoding van de
jaren 1921 tot 1937 is dus verguizing geworden. Het is goed zich dat
thans terdege te herinneren, nu weer zco sterk met de gelijkschakeling
der marine en hare eenstemmigheid geschermd wordt. Minder dan
twintig jaren waren voldoende om aan te toonen hoezeer de enkele
waarschuwers van destijds het bij het rechte eind hadden, toen zij