SL ligt, kunnen schuilplaatsen gebouwd worden, die voldoende dek king bieden tegen beschieting, terwijl bomvrije schuilplaatsen eerst zonder bezwaar in V kunnen worden aangelegd. Vaak is de situatie niet zoo eenvoudig als hier is voorgesteld. Volgt hoogerop tegen de helling een nieuwe grondwaterhorizon, zooals is aangegeven in fig. 3b, dan krijgt men een herhaling van de beschreven omstan digheden (zones Ia e.v.). Een voorbeeld van het drooghouden van een loopgraaf, waarbij partij is getrokken van de geologische kennis van den ondergrond, geeft fig. 4. De loopgraaf L is aangelegd in vrijwel ondoorlatende 7" klei, maar door middel van draineerschachtjes D wordt al het oppervlaktewater, na van het meegevoerde slib in den slibvang S grootendeels te zijn ontdaan, in een diepere zandlaag afgeleid. In een dergelijk geval is het uiteraard noodig, dat men weet tot hoe hoog het grondwater kan stijgen, ten einde geen gevaar te loopen voor vernieling als in fig. 1. Voorts dient van te voren vast te staan, dat de zandlaag geen artesisch water bevat, dat is water, dat tus schen ondoorlatende banken is opgesloten, en bij aansnijden van de artesische laag met kracht te voorschijn treedt. In fig. 5 is een ondergrondsche schuilplaats voorgesteld, welke eveneens in den ondergrond afwatert. Een afzonderlijke, hellende schacht dient voor het afleiden van het water, dat door een spleet wordt aangevoerd. 24 y 5m Fig. den aanleg van versterkingen. Fig. 3. Verband tusschen den hoogsten grondwaterstand en Verband 3. tusschen t—r r—4—-T— Fig. 4. Ontwatering van een loopgraaf door middel van drai- neerschachtjes.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1940 | | pagina 26