12. UIT DE PERS.
A. Aan het Utrechtsch Nieuwsblad van 2 December 1939 ont-
leenen wij het volgend artikel van Z. Exc. Mr. J. C. Jager
DIRECTE BEVEILIGING VAN ARCHIPEL IS DOOR DE VLOOT
NIET TE BEREIKEN.
Een aanval daarop, welke allereerst de in bezitneming van een voor
de vijandelijke actie gunstige operatie-basis ten doel heeft
zal steeds met een groote overmacht geschieden.
LANGS ANDEREN WEG IS MEER AFWEERKRACHT
TE BEREIKEN.
De beslissing inzake het Indische defensievraagstuk begint te
naderen. Dezer dagen deelde de regeering aan de Eerste Kamer mede,
dat 't advies der Indische regeering over 't rapport der technische
marinecommissie einde Nov. verwacht wordt en dat zij dan daarna
zoo spoedig mogelijk haar standpunt zal bepalen omtrent de wijze
waarop de vloot in Indië moet worden versterkt.
Het staat voor de regeering dus blijkbaar vast, dat die versterking
een éénzijdige zal zijn, alléén de vloot zal gelden en wellicht zelfs
geheel los van leger en luchtmacht zal worden beslist. Wie gehoopt
mocht hebben, dat de regeering, nu het om een uitgave van honderden
millioenen zal gaan, het rapport, dat daartoe den stoot gaf, zou publi-
ceeren, zal bedrogen uitkomen. Nog vóór het advies uit Indië te harer
kennis is gekomen, misschien wel, omdat bereids uitlekte, hoe dat
advies luidt, deelt de regeering mede, dat zij het rapport zelfs niet
aan de Vlootcommissie om advies wil zenden, waardoor de leden dezer
commissie alle reden zouden hebben hun ontslag als zoodanig te vragen.
De diepste geheimhouding moet betracht blijven, blijkbaar zijn er dus
gedeelten, waarin tè duidelijke strategische veronderstellingen voor
komen, zoodat een bevriende mogendheid daaraan terecht aanstoot
zou kunnen nemen en bovendien onze marinestrategie te zeer belicht
zou worden.
Nu de geheimzinnigheid dus blijft bestaan, rijst een vraag, die,
waar het verder een zuivere vlootaangelegenheid geldt, zeker gesteld
mag worden. Destijds werd in dit blad de aandacht gevestigd op een
prijsvraag, die de Marine Vereeniging in Februari j.l. onder haar leden,
waartoe de meeste zeeofficieren behooren, uitschreef en o.a. de vraag
behelsde, of er behoefte bestaat aan een schip bewapend met geschut
van een zwaarder kaliber dan 20 cm voor de maritieme defensie
van Ned.-Indië en wat de minste eischen zijn, waaraan zoo'n schip
moet voldoen, in verband met de strategische positie van het grond
gebied van het Rijk in Oost-Azië.
Het zou voor de regeering toch zeker van belang zijn te weten,
hoe de varende marine over dit belangrijke onderwerp denkt. Of
meent zij wellicht, dat de belangstelling daarvoor niet groot is, nu
er op de prijsvraag, die op 1 October gesloten zou worden zóó weinig
antwoorden zijn binnengekomen, dat het bestuur der vereeniging het