zal dragen, waarvoor deze alleen dan zijn zwaarste schepen zal moeten
inzetten, wanneer onzerzijds over enkele slagkruisers kan worden
beschikt. De ligging van onzen Archipel temidden van Amerikaansch,
Engelsch en Fransch bezit maakt, dat een aanval op Indië met de
bedoeling eenig deel daarvan in bezit te nemen tot ernstige compli
caties kan leiden, waarop de aanvaller terdege bedacht moet zijn.
Het bekende gezegde „Greif niemals in ein Wespennest, ober wenn
du greifst, so greije jest" is in dit geval zeker toepasselijk. Of na, de
plaats gevonden agressie door andere mogendheden te onzen gunste
zal worden ingegrepen, staat nog zeer te bezien en de voorbeelden
van Abessinië en thans van Finland stemmen niet erg hoopvol voor
den staat, die een zelfstandigheidspolitiek voert. Ducht de aanvaller
dat gevaar wel, gaat hij desondanks toch tot agressie over, dan zal
er hem ook alles aan gelegen zijn, zijn doel in ons eilandenrijk zoo
spoedig mogelijk te verwezenlijken.
Een aanval op Ned.-Indië zal dus m.i. steeds met groote overmacht
ter zee geschieden, al zal een driemaal zoo talrijke strijdmacht, als
men wel eens hoort verkondigen, zeker niet noodig zijn om het
gewenschte resultaat te bereiken. Zelfs als onze vloot drie slagkruisers
zou tellen, zal daarmede de in bezitneming van het beoogde punt of
de punten niet verhinderd kunnen worden. Dank zij hun grootere
snelheid zullen die schepen zich aan den strijd en een zekere vernieti
ging, door het ontbreken der voor hen gunstige omstandigheden, moe
ten onttrekken.
Geen nood, denkt de marinestaf, blijkens de filmconférence van een
zijner officieren op 8 November j.l., die bezetting kan immers slechts
een zeer tijdelijke zijn, want nu eerst zullen onze slagkruisers bijzonder
tot hun recht komen, daar zij door hun zoogenaamde „actie achteraf",
waarmede dan bedoeld wordt een actie gericht tegen de verbindings
wegen van den vijand, dezen zullen dwingen het bezette gebied
wederom te verlaten.
Dit is weer een van die redeneeringen, die op den leek allicht veel
indruk maken, doch die, wanneer men ze nader beziet en ontleedt,
weinig houdbaar blijken.
De actie op de verbindingswegen van den vijand beoogt tweeërlei.
Allereerst het vernietigen van de transporten van grondstoffen als
anderszins, welke de vijand in het bezette gebied overmeesterd dan
wel gewonnen heeft en naar het eigen land wil overvoeren. Aldus zou
een der groote voordeelen met de bezetting van ons gebied beoogd
men denke hierbij vooral aan de groote afhankelijkheid van Japan
van buitenlandsche olie vervallen. Maar die actie geldt evenzeer
de transporten van krijgsbenoodigdheden, levensmiddelen, enz. uit het
eigen land naar het bezette gebied, onmisbaar voor de oorlogvoering.
Vernietiging van die transporten zou den vijand ten slotte kunnen
noodzaken de bezetting van ons gebied op te geven.
De woordvoerder van den marinestaf heeft nu voorgerekend hoeveel
convooien de vijand geregeld onder weg zal moeten hebben tusschen
het eigen land en het bezette gebied. Hij sprak daarbij van een mogend
heid, die 6 a 7 dagen varen verwijderd was, vermoedelijk dus Japan,
en kwam tot de conclusie, dat 4 a 5 convooien tegelijkertijd in zee
zouden zijn, welke alle beschermd moesten worden tegen een aanval
van onze geconcentreerde macht, zoodat daarvoor niet minder dan
tien slagschepen of -kruisers noodig zijn.
Onwillekeurig vraagt de lezer zich af, waarom dat aantal convooien
zóó groot moet zijn, maar dat is juist noodig, omdat anders de rede
neering, dat de aanvaller een zeer groot aantal zware schepen daar
voor moet afzonderen, niet op zou gaan.
De beteekenis, die de marinestaf aan de actie op de verbindings
wegen van den vijand wil zien toegekend, hangt ten nauwste af van