77 de bescherming waartoe zij dezen dwingt. Door die zoo groot mogelijk voor te stellen, wordt het doel bereikt, want dan is het een klein kunstje daarop te laten volgen, zooals ook de woordvoerder van den marinstaf deed „dat het geen betoog behoeft, dat zelfs een groote zeemogendheid een dergelijke bescherming onmogelijk kan verleenen." Het is nu maar de vraag, of een aanvaller zich precies zoo zal gedragen, als men het op den marinestaf zoo gaarne zou zien, want zou deze op andere wijze te werk gaan, dan zou er van het ont worpen plan weinig overblijven. De eerste vraag, die in verband daarmede rijst, is wel, of een aan valler, die zoo'n groote macht aan slagkruisers en -schepen alléén voor de bescherming van zijn convooien zou moeten afzonderen, niet veel economischer en afdoender zou handelen, door zijn overmacht ter zee te benutten om onze vloot te vernietigen dan wel in haar basis te Soerabaia op te sluiten. Alleen een bedreiging door duikbooten blijft dan over, maar die is met eenvoudiger middelen te neutraliseeren. Maar aangenomen dat de vijand daar niet toe overgaat, hoe zal die actie op zijn verbindingswegen dan in werkelijkheid zijn Als men de ligging van onzen Archipel ten opzichte van de omrin gende landen beziet en de door den marinestaf gedachte aanval van een 6 a 7 dagen stoomens verwijderde mogendheid nagaat, dan moet die wel uit noordelijke richting komen. Veronderstellend, dat daar mede wel het land van de Rijzende Zon bedoeld is, dan is het dus waarschijnlijk, dat de in bezitneming van eenig punt van ons gebied óf bewesten Borneo, dan wel op de oostkust van dat eiland of daar beoosten heeft plaats gevonden. In het eerste geval zullen het ver moedelijk de Anambas- of Natoena-eilanden zijn, welke een vooruit geschoven positie in de Zuid-Chineesche Zee innemen in het tweede zal de aanval óf een der oliehavens op Borneo's oostkust gelden, dan wel een der meer oostelijk gelegen eilanden. Hoe loopt nu de verbindingsweg tusschen het bezette punt en het vijandelijke gebied In het eerste geval, bij een westelijke occupatie, zal die zooveel mogelijk langs reeds bezet Japansch gebied moeten voeren, dus naar het eiland Hainan, waar reeds een Japansche vloot- basis gevestigd werd. Dat onze geconcentreerde vlootaanval van slag kruisers, lichte kruisers, jagers en onderzeebooten met slechts enkele vliegtuigen, zich ook noordelijker dan Hainan uit zou strekken, zal zelfs de meest enthusiaste marineman zich moeilijk kunnen voorstellen. De afstand Hainan tot de Anambas eilandenzee bedraagt klein 1100 zeemijlen en aannemend, dat de Japansche convooien niet meer dan twaalf zeemijlen per uur loopen, zou dit traject in vier dagen kunnen worden afgelegd. Vermoedelijk zal de snelheid aanmerkelijk grooter zijn, daar Japan er de laatste jaren naar streeft die voor zijn koop vaarders tot 18 mijl per uur op te voeren dan zouden drie dagen voldoende zijn. In het oostelijke geval zal de afstand van Borneo's oostkust tot de Palao-eilanden, welke in Japansch bezit zijn, eveneens ongeveer 1100 mijl bedragen. Vanaf die eilandengroep voert de verbindingsweg langs de Carolinen- en Mariannen-eilanden, eveneens Japansch gebied, waar tusschen onze harmonische vloot zich evenmin zal wagen, hoogstens een enkele duikboot. Het is nu zeker niet te verwachten, dat op de hierboven aangegeven, aan gevaren van de zijde onzer vloot blootgestelde, trajecten, op zijn minst 4 a 5 convooien geregeld heen en weer zouden varen. Veel waar schijnlijker is het, dat dit tot één enkel convooi beperkt zal blijven, waardoor het aspect der noodzakelijke bescherming ook geheel anders wordt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1940 | | pagina 79