De „préambule" van een verdrag karakteriseert den inhoud. In dit opzicht is het verschil tusschen de inleidingen tot het L.O.V. en Z.O.V. typeerend. Eerstbedoelde inleiding stelt slechts voor wat betreft den rechtstoestand van onzijdige personen vast, dat de tijd nog niet is gekomen voor volkomen regeling, doch is overigens kort en krachtig men is omtrent de bepalingen tot overeenstemming gekomen. Moge dit, zooals bij de behandeling bleek, in een enkel geval zijn geschied ten koste van eenig geven en nemen, hierdoor werd bereikt, dat het aantal bij de ondertee- kening gemaakte voorbehouden uiterst gering was. V.z.v. ons bekend beperkt dit zich tot de voorbehouden van Engeland en Argentinië onderscheidenlijk t.a.v. art. 16 (onzijdige personen) en art. 19 (spoorwegmaterieel) genoemde Mogendheden ratifi ceerden het verdrag niet, zoodat het voor haar niet bindend is geworden. Wat de bepalingen betreft kan nog worden gezegd dat zij zooals wij zagen wel niet alle details regelen, doch de algemeene lijnen strak trekken. Ten slotte dient nog te worden opgemerkt, dat de uit de practijk gegroeide bepalingen in de na 1907 gevoerde oorlogen weinig aanleiding hebben gegeven tot moeilijkheden, meeningsverschillen en overtredingen van de zijden der oorlog voerenden. Anders staat het met de bepalingen van het Z.O.V. Hier ontbreekt elke poging, den rechtstoestand van onzijdige personen te regelenter conferentie huldigde men terzake zoodanig uiteen- loopende opvattingen, dat zulk een poging bij voorbaat tot misluk king was gedoemd (zie I.M.T. 1939 nr. 11, blz. 1003 bij de behande ling van L.O.V., Hoofdstuk III). Doch ook t.a.v. de betrekkingen tusschen de onzijdige en oorlogvoerende Mogendheden „kon men het niet eens worden", om de woorden van de préambule te gebrui ken. Zoo weinig concreet regelde men enkele zaken, dat het noodig scheen, vast te stellen dat de bepalingen, behoudens bijzondere omstandigheden, tijdens den oorlog door een onzijdige Mogendheid in beginsel niet zouden mogen worden gewijzigd. Verwonderlijk is dit alles geenszins indien men bedenkt dat, ten eerste, het onzijdigheidsrecht een compromis is van belangen tusschen oorlogvoerenden en onzijdigen en, ten tweede, de ver houdingen ter zee nu eenmaal steeds anders hebben gelegen en nog liggen dan te land. Het laatste blijkt wel zeer duidelijk bij bestudeering van de historische ontwikkeling van het neutraliteits- recht. Aanvankelijk sproten de onzijdigheidsregelen slechts voort uit den wensch, in een conflict geen schade te loopen. Zoo kon het gebeuren, dat men het gemis van die regelen te land niet voelde doortocht bijv. berokkende immers geen schade doch daaraan ter zee, waar elke oorlog in hoofdzaak een handelsoorlog was terwijl de handel voornamelijk over zee werd gevoerd, al spoedig behoefte had het zal duidelijk zijn, dat men zich t.d.a. had te richten naar hetgeen de zeemogendheden wenschten toe te staan. Nu is de norm „schade" wel geleidelijk vervangen door andere, 6

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1940 | | pagina 8