90 cheeren waaruit de inf. kan afleiden, tot welke lijn zij den vij. kan laten naderen alvorens heen te gaan. Ook hier geldt, dat noodige en mogelijke steunverleening tijdens den terugtocht geschiedt door achterwaarts opgestelde bijn. Daarbij zal met vrucht kunnen worden gebruik gemaakt van tevoren vooruitgezonden waarnemers, die sprongsgewijze teruggaan langs een lijn van reeds verkende en z.n. en z.m. telefonisch met hun bijn. verbonden wgpn. 2. Vooruitgeschoven stellingen. Zij kunnen ten doel hebben a. den vij. slechts te verleiden tot het optuigen van een aanval dan wel b. de eigen art. z.l.m. in het bezit te laten van gunstige wgpn. of die aan den vij. te ontzeggen. Naar gelang de afstand tot de eigenlijke stelling klein of groot is en steun van aldaar opgestelde art. dus al dan niet mogelijk is, kan de opdracht luiden, stand te houden tot de geheele vooruitgeschoven stl. wordt aangevallen dan wel voor eiken zich teekenenden plaatselijken aanval te wijken. De vooruit geschoven bij. treedt in beginsel op als onder 1 werd aangeduid, m.d.v. dat een goede vb. met de afd. hier van nog meer belang is om de losgelaten wgpn. tijdig onder vuur te doen nemen en te houden minstens tot de bezetting van de vooruitgeschoven stelling in veiligheid is. 3. Gevechtsvoorposten. Volgens de D. voorschriften moeten gv.vpn. gelegen zijn binnen de werkzame dracht van de art. van de hoofdstelling. Dit beduidt, dat zich bij gv.vpn. wel wgpn. van die art. kunnen ophouden, doch dat daarbij geen art. voor rechtstreekschen steun kan zijn ingedeeld. Zou zulks wegens den grooten afstand tot de hoofdstelling wèl noodig zijn, dan heeft men niet meer te doen met gv.vpn. doch met vooruitgeschoven stellingen. 4. Gebruik van ver voor de stelling uitgezonden wgpn. Dit gebruik wordt volgens S. in de voorschriften niet voorzien wij wijzen er daarom op, dat ons van 1922 dateerend en ten onrechte wel eens als geheel verouderd beschouwd V.V.V.D.A. het wel degelijk kent. Toegegeven moet echter wor den, dat de betrekkelijke punten v.w.b. de doelvk. zelden in practijk worden gebracht. Een moeilijkheid is uiteraard de vb. met de vuurorganen de ra.tf. biedt echter ook hier mogelijkheden, welke wij bij de cav. reeds op bijkans volmaakte wijze zagen gebruiken. Een art.wg.pat. is echter geen vecht- orgaanzij dient derhalve te worden beschermd door een eenheid welke, m.h.o. op de geringere snelheid van de art.pat. als gevolg van het mede gevoerde rfiat., in staat is, korten tijd het gv. te voeren tegen doordringende kleine vij. vk.patn. De groote waarde van vorenbedoelde wgpn. vloeit daaruit voort, dat zij meer en sneller gebruik kunnen maken van zich plotseling voor doende mogelijkheden dan bij schieten met lu.vk. en -wg. het geval is en door haar geleide vuren werkzamer zijn dan kaartvuren. De Fr. waren reeds in 1914 meesters in het gebruik van ver vooruitgeschoven art.wgpn. de D. hebben dit meermalen aan den lijve ondervonden. Verkenning, waarneming en vuurleiding. In I.T.M. 1939 nr. 12 versloegen wij de in J.R.A. II opgenomen „Duncan essay" over het onderwerp lu.wg. thans bevat J.R.A. III de verhandeling over genoemd onderwerp van kap. Bazeley. S. leidt zijn bijdrage in met de opmer king, dat de artillerist bij elke invoering van eenigerlei vorm van vervoer aanvankelijk afhankelijk is geweest van andere wapens en diensten („tout comme chez nous", waar de stukrijders geruimen tijd evenmin als thans de bestuurders tot het wapen behoorden)Met de lu.wg. is het niet anders gesteld. Hier is het vraagstuk echter ingewikkelder. S. is nml. de meening toegedaan, dat een goede uitvoering van de taak vereischt, dat de „bestuurder van het vervoermiddel" en de waarnemer een en dezelfde persoon zijn hij ziet dan ook in den onbewapenden eenzitter met geringe vlieg- en landings- snelheid het ideale art.wg.vlg., zulks in tegenstelling met mj. Hillon, die twee- of meerzitters verlangde (zie ook de Fr. meeningen voor en tegen het onbe wapende art.wg.vlg., weergegeven in I.M.T. 1939 nr. 2 en 5)Uit S.'s standpunt blijkt, dat hij de vraag waarover eveneens nog het laatste niet is gezegd of de vlieger tevens waarnemer kan zijn, in bevestigenden zin beantwoordt. Nader gaat hij in op de uit dat antwoord noodzakelijkerwijs voortvloeiende

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1940 | | pagina 92