gesteld gebruiksverbod ontbreekt echter in het Z.O.V., evenals
de bepaling van artikel 8 L.O.V. Beteekent dit nu, dat het radio
verkeer op belligerente schepen binnen onzijdig rechtsgebied vrij
is Geenszinswij verwijzen terzake naar de uitgebreide
beschouwingen, welke bij de behandeling van artikel 8 aan dit
onderwerp zijn gewijd (zie I.M.T. 1939, blz. 787 e.v.), wijzen in
dit verband nog op de artikelen 2 t/m 5 van de „Ontwerp-regels
voor de controle op de radio-telegraphie in tijd van oorlog" 148)
en de artikelen 21 en 22 N.P. 1939 149).
113
147) Somlo-Walz, blz. 197 Oppenheim 333 (1).
lls) Artikel 2. De oorlogvoerende en onzijdige Mogendheden kunnen het
gebruik van radiostations in haar rechtsgebied aan regels binden of verbieden.
Artikel 3. Het oprichten of het exploiteeren door een oorlogvoerende Mo
gendheid of door in haar dienst staande personen van radiostations in een
onzijdig rechtsgebied, vormt een neutraliteitsschending van de zijde van
dien oorlogvoerende, evenals een tekortkoming in haar neutraliteit van de
zijde van de onzijdige Mogendheid, die het oprichten of het exploiteeren van
die stations toestaat.
Artikel 4. Een onzijdige Mogendheid is niet gehouden, het gebruik van
radiostations, welke zich in haar rechtsgebied bevinden, te beperken of te
verbieden, tenzij voor zoover noodzakelijk is voor het beletten van het
overbrengen van voor een oorlogvoerende bestemde berichten omtrent de
militaire strijdkrachten of operaties en behoudens het geval voorzien in
artikel 5.
Iedere door een onzijdige Mogendheid genomen beperkende maatregel of
verbodsbepaling moet door haar op gelijkvormige wijze worden toegepast
op de oorlogvoerenden.
Artikel 5. De mobiele radiostations van de oorlogvoerenden zijn gehou
den, zich wanneer zij zich in onzijdig rechtsgebied bevinden te onthouden
van ieder gebruik van hun radiotoestellen. De onzijdige Regeeringen zijn
gehouden, van de middelen waarover zij beschikken gebruik te maken om
dit gebruik te beletten.
Zie voorts nog Vanselow, blz. 438 en Somlo-Walz, blz. 204. Van-
selow vermeent men vergelijke de artikelen 2 t/m 5 van de „Ontwerp-
regels enz." dat radio-ontvangst zonder doorgave van de ontvangen be
richten geen neutraliteitsschending kan beduiden en het derhalve afdoend
is, het zenden te verbieden en de zendstations te verzegelen. Hoewel S.
thans steun zou kunnen vinden in art. 12, lid (2) van de Scandinavische
neutraliteitsregelen '38, komt zijn oplossing ons geenszins afdoend voormen
denke slechts aan de radiografische ontvangst van aanwijzingen omtrent
plaatsen waarheen een schip zich voor oorlogsdoeleinden zal hebben te
begeven (bijv. in onzijdig gebied averij herstellende belligerente oorlogs
schepen en aldaar verblijvende handelsvaartuigen, welke de bedoeling heb
ben, t.g.t. uit te loopen voor bevoorrading van zeestrijdkrachten van oorlog
voerenden). Men zal niet ver mistasten, dat het ter voorkoming van dit
lijnrecht met den algemeenen regel van artikel 5 Z.O.V. in strijd zijnde ge
bruik was, dat de Mexicaansche Regeering blijkens een pers-telegram van
9 September 1939 de radio-installaties van de in haar havens gevluchte
Duitsche schepen wer.schte te „ontmantelen". Blijkt uit het vorenstaande,
dat de artt. 21 en 22 N.P. '39 uitgaan boven Vanselow's opvatting, daartegen
over staat dat zij vrijwel geheel worden gedekt door art. 17 van de Ita-
liaansche N.P. '39. Voorts is Vanselow van oordeel, dat het niet aangaat,
de radioinstallaties te verzegelen van oorlogsschepen die niet geïnterneerd
zijn en derhalve exterritorialiteit genieten wel dienen deze schepen de door
den gaststaat vastgestelde regels in acht te nemen. Terzake verwezen wij naar
noot 73.