wegingen van menschlievendheid, op grond waarvan verschillende
categorieën personen bij binnenkomst in onzijdig rechtsgebied
een bijzondere behandeling genieten, kunnen toch kwalijk worden
geacht ook te gelden voor materieel (v.w.b. versohillen in behan
deling tusschen te land binnenkomend personeel en materieel zie
I.M.T. 1939, blz. 702 en noot 54). Zij wees er dan ook op, dat de
bijzondere behandeling van schipbreukelingen berustte op „een
uitdrukkelijk voorschrift" (waarover later) tot overeenstem
ming kwam men niet. Thans bestaat er in onderwerpelijk opzicht
geen aanleiding meer tot meeningsverschillen doordat de t.a.v.
aangespoeld of binnengebracht oorlogsmateriaal te volgen gedrags
lijn is vastgelegd in art. 12 N.P. '39.
Wat betreft artikel 7 verwijzen wij naar de beschouwingen
omtrent het gelijkgenummerde en gelijkluidende artikel van het
L.O.V. (I.M.T. 1939, blz. 785).
Artikel 8. Een onzijdige Regeering is gehouden, de middelen
waarover zij beschikt aan te wenden ten einde binnen haar rechts
gebied de uitrusting of bewapening te verhinderen van eenig vaar
tuig, waarvan zij redelijke gronden heeft, te gelooven dat het
bestemd is om te kruisen of om mede te werken aan vijandelijke
operatiën tegen een Mogendheid, waarmede zij in vrede is. Ook
is zij gehouden, hetzelfde toezicht uit te oefenen ten einde het ver
trek uit haar rechtsgebied te verhinderen van eenig vaartuig,
bestemd om te kruisen of om mede te werken aan vijandelijke
operatiën en dat binnen gezegd rechtsgebied geheel of gedeeltelijk
voor oorlogsdoeleinden mocht zijn geschikt gemaakt.
Vorenstaand artikel is gebaseerd op den eersten der drie
„Regels van Washington" van 1878 153), welke hun ontstaan dan
ken aan het bekende geval van de in Engeland tijdens den Ameri-
kaansohen burgeroorlog voor de Zuidelijken uitgeruste Alabama.
Onder „uitrusting" in de eerste verbodsbepaling, welke kenne
lijk betrekking heeft op koopvaardijschepen, dient te worden
verstaan elke voorziening, welke uitgaat boven de normale be
hoeften van een handelsvaartuig, bijv. aan brandstof en levens
middelen. De aandacht wordt er op gevestigd, dat dit verbod de
onzijdige Mogendheid niet tevens verplicht, het uitloopen van
verdachte schepen te verhinderen. Een zoodanigen plicht legt het
tweede verbod op, doch slechts t.a.v. voor kruisen of deelname aan
krijgsoperatiën bestemde vaartuigen, m.a.w. oorlogsschepen, onge
acht overigens het tijdstip waarop deze mochten zijn besteld.
Evenwel verbiedt het niet de uitrusting, bewapening en verkoop
van die schepen, noch het in de jaren 1914—1918 voorgekomen
verzenden in onderdeelen (duikbooten uit Amerika) 154)
"b Zie de aanteekening in I.M.T. 1940, blz. 11.
Somlo-Walz, blz. 214 Vanselow, blz. 446.
115