en voor overige oorlogsschepen en prijzen tot bepaalde havens en
gebieden (art. 2, lid 1) te verbieden, terwijl Nederland den toe
gang geheel verbiedt doch in enkele bijzondere gevallen niet over
gaat tot interneering (zie blz. 108), een regeling waaraan Fau-
chille de voorkeur geeft 156). Wij teekenen nog aan, dat tijdens
de samenstelling van artikel 16 de vraag is gesteld, of de neutrale
Staat, die zijn rechtsgebied geheel of ten deele sluit voor oorlogs
schepen en prijzen van oorlogvoerenden, niettemin tot toelating
is verplicht in de bijzondere gevallen van averij, zeenood en vlucht
voor den vijand de meerderheid was voor verplichte toelating,
met v.w.b. vlucht voor den vijand verplichte interneering. Toen
echter het meerdere het algemeene geval niet werd geregeld,
kon men ook niet geraken tot een regeling van het mindere.
Daardoor hebben de neutralen ten volle het recht, voor genoemde
bijzondere gevallen van de normale regelen afwijkende voorschrif
ten vast te stellen 158)
Afgescheiden van het vorenstaande hebben onzijdige Mogend
heden op grond van het souvereiniteitsbeginsel een ander niet in
artikel 9 aangeduid recht, nml. dat van blijvende versperring en
afsluiting van havens, reeden en met inachtneming van artikel
10 territoriale wateren dit blijkt uit artikel 4 van de VUIe
Haagsche Conventie (Verdrag nopens het stellen van onderzeesche
zelfwerkende contactmijnen zie Beo., blz. 184) 158)
De tweede alinea van artikel 9 verschaft den neutralen Staat
een correctiemiddel, dat evenwel slechts repressief en van zeer
beperkten omvang is doordat het slechts op het in overtreding
geweest zijnde vaartuig mag worden toegepast. Voorbeelden van
toepassing hebben wij niet aangetroffen echter zij er nog op gewe
zen, dat tijdens den wereldoorlog de herhaaldelijke overtreding
door Duitsche onderzeebooten van de Noorsche, Zweedsche en
Spaansche neutraliteitsvoorschriften den betrokken Staten dwong,
die booten niet meer toe te laten. Op grond van den eersten volzin
van artikel 9 was men verplicht, het toelatingsverbod uit te strek
ken tot onderzeebooten van alle oorlogvoerendendit beduidde
een wijziging van de neutraliteitsregelen 159), waaromtrent reeds
eerder het e.e.a. werd opgemerkt 16°).
117
MS) Somlo-Walz, blz. 215 Vanselow, blz. 247.
Zweden op 19 Juli 1916, Noorwegen op 13 October 1916, Spanje in
Juni 1917 zie Somlo-Walz, blz. 219 Vanselow, blz. 448 Breuning, Zweden
en Noorwegen deden de aanvullende bepalingen, waarin uitzondering werd
gemaakt voor gevallen van zeenood en averij, overeenkomstig het voorschrift
van artikel 27 Z.O.V. door tusschenkomst van de Nederlandsche Regeering
bekendmaken. Spanje maakte vorengenoemde uitzondering niet.
ieo) I.M.T. 1939, blz. 717 zie voorts Frangois, blz. 481Zeeman, blz.
735 Fauchille, 14765.