Hierop werd door den Regeeringsgemachtigde, Z.Exc. G. J. Berenschot, het volgende geantwoord 175 jaar 1931 terwijl dit dan zonder meer verklaard wordt met de mede- deeling, dat dit betreft een onderwerp, dat niets temaken heeft met de defensie van Ned.-Indië. Met deze zienswijze, Mijnheer de Voorzitter, kan door de Regeering niet worden ingestemd. Immers zocals reeds in de Memorie van Ant woord werd uiteengezet, is Zij de meening toegedaan, dat voor de toepasselijkheid van evengenoemd artikel 91 der Indische Staatsrege ling in ieder geval moet vaststaan, dat de regeling uit defensieover wegingen is voortgesproten. Tegen dit standpunt heeft het geachte lid naar het der Regeering wil voorkomen niet uitdrukkelijk stelling genomen. De door hem aangevoerde argumenten richten zich in hoofdzaak hierop, dat de regeling niet, zooals de Regeering bij Haar antwoord heeft uiteengezet, zou strekken ter bescherming van de openbare veiligheid, doch wel degelijk ook de defensie van Nederlandsch-Indië zou raken. Als eerste argument is door den Heer Blaauw verwezen naar de tweede alinea van de Memorie van Toelichting, waar meer speciaal door het bezigen van de woorden „t.b.v. de militaire luchtvaart" erkend zou zijn, dat het hier betreft een onderwerp, dat de defensie van Nederlandsch-Indië raakt. Deze conclusie gaat naar het oordeel van de Regeering te ver immers daarbij wordt door den geachten spre ker voorbij gezien, dat zoowel uit de considerans van het ontwerp als uit de toelichting op het ontwerp ondubbelzinnig blijkt, dat de rege ling is bedoeld als waarborg voor het vrij en veilig gebruik d.w.z. het veilig opstijgen en landen van luchtvaartterreinen, welke niet vallen onder de burgerlijke luchtvaartordonnantie. Defensieoverwe gingen hebben dan ook bij het ontwerpen van deze regeling in geen enkel opzicht een rol gespeeld. In de tweede plaats betoogt de heer Blaauw dat, wanneer het wer kelijk slechts een onderwerp betreft ter bescherming van de openbare veiligheid, het niet duidelijk is, waarom regelen betreffende de con trole op de luchtvaardigheid van de luchtvaartuigen en de bekwaam heid van het luchtvaartpersoneel onnoodig worden geacht. Mijnheer de Voorzitter De reden daarvan is eenvoudig deze, dat controle op luchtvaardigheid van militaire luchtvaartuigen en op be kwaamheid van militair luchtvaartpersoneel reeds uit anderen hoofde regelmatig plaats vindt. Voorts heeft het geachte lid nog een beroep gedaan op een regee- ringsschrijven opgenomen in Bijblad 12642. Te dien aanzien bedenke men, dat dit schrijven niet is bedeeld om eens en voor al een opsom ming te geven van de onderwerpen, welke onder de werking van meergemeld art. 91 I. S. vallen. Bovendien zijn naar het oordeel van de huidige Regeering, hoewel Zij zich met de algemeene strekking van den inhoud kan vereenigen, de in dit bijblad gegeven voorbeel den onder ten vierde niet alle even gelukkig gekozen. In dit licht bezien moet dan ook het door den wetgever bij de totstandkoming van Staatsblad 1929, No. 72 ingenomen standpunt als juist worden aangemerkt. Op dit standpunt is door den wetgever dan ook niet teruggekomen. Zulks kan mede blijken uit de ordonnantie in Staatsblad 1939, No. 472, houdende bepalingen betreffende de verplichting tot het verstrekken van transportmiddelen en het verrichten van transportdiensten ten behoeve van troepen of personen op marschbehoorende tot de landmacht in Nederlandsch-Indië.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1940 | | pagina 75