van prijsmakingen, welke op grond van de in de tweede alinea van
artikel 3 bedoelde aanvrage werden nietig verklaard. Grooter nog
is echter het aantal gevallen, dat de in onzijdige territoriale wate
ren gemaakte prijs niettemin door het betrokken prijsgerecht tot
„goeden prijs" werd verklaard. De Ver. Staten en Engeland hiel
den zich nml. aan de letter van de bepaling dat de aanvrage, het
protest, moet worden ingediend door de onzijdige Mogendheid,
binnen welker rechtsgebied het vaartuig wordt prijsgemaaktpro
testen van de oorlogvoerende tegenpartij of de eigenaren werden
derhalve ter zijde gelegd. De Amerikaansche vertegenwoordigers
ter Tweede Haagsche Vredesconferentie vestigden reeds de aan
dacht op de onvolkomenheid van artikel 3 de eerste alinea legt
immers een plicht op aan de onzijdigen, de tweede alinea daaren
tegen aan de oorlogvoerenden. Daarom teekenden zij bij dat
artikel aan, „dat de slotbepaling van artikel 3 de verplichting van
een neutrale Mogendheid insluit tot het doen van de aldaar
bedoelde aanvrage tot teruggave van een vaartuig, dat binnen het
neutrale rechtsgebied is buitgemaakt en zich niet meer binnen dat
rechtsgebied bevindt". Deze aanteekening scheen overbodig het
sprak immers vanzelf, dat de metterdaad neutrale Staat meerbe-
doelde aanvraag zou indienen 14°)Nederland, Noorwegen, Zwe
den en Denemarken hebben dienovereenkomstig gehandeld, doch
tal van andere mogendheden hebben de Amerikaansche vertegen
woordigers maar al te zeer in het gelijk gesteld. Dat deze mogend
heden op grooteren afstand van de oorlogvoerende rijken in Europa
waren gelegen dan de hiervoor met name genoemde schijnt meer
dan zuiver toeval.
Kunz werpt nog de vraag op, hoe de onzijdige Mogendheid moet
handelen indien een in haar territoriale wateren gemaakte prijs
later daarbinnen terugkeertzonder nadere motiveering stelt S.
vast, dat die Mogendheid noch verplicht noch gerechtigd is te
handelen conform de eerste alinea van artikel 3 141). Wij zullen
deze aanvechtbare beantwoording onder de oogen zien bij de
behandeling van de artikelen 21, 22 en 23.
Ongeacht het voorschrift in de eerste alinea van artikel 3 mag
op grond van artikel 25 van de onzijdige Mogendheid worden
geëischt, dat zij het binnen het bereik van haar middelen liggend
toezicht uitoefent ter beletting van prij smakingen in haar wateren.
Het was met het oog hierop dat Zweden en Noorwegen er tijdens
den wereldoorlog toe overgingen, handelsvaartuigen in het bijzon
der van oorlogvoerenden, in de drie- resp. viermijlzöne te doen
bewaken door oorlogsschepen 142). De vraag zou kunnen worden
gesteld, of vorenbedoelde prijsmakingen niet op eenvoudiger wijze
zouden zijn te voorkomen door den toegang tot genoemde wateren
14°) Kunz, blz. 241 Vanselow, blz. 432Somlo-Walz, blz. 190Oppen-
heim 362.
U1) Kunz, blz. 241.
142) Vanselow, blz. 432 Somlo-Walz, blz. 193.
110