193
S. opent zijn betoog met een bespreking van de door hem als motto geko
zen uitspraak van Von Clausewitz „Der Krieg ist also ein Akt der Gewalt",
welke uitspraak volgens S. niet alleen geldt voor den landoorlog, maar
evenzeer voor den zee-oorlog. Hij komt dan, na eenige voorbeelden uit de
krijgsgeschiedenis te hebben aangehaald, tot de conclusie, dat dit toepassen
van geweld in den zee-oorlog het uitbuiten van het meesterschap ter zee
beteekent, hetzij door het zeeverkeer van den vijand af te snijden of althans aan
te tasten, hetzij dcor bombardementen en andere ondernemingen tegen zijn
kust uit te voeren, hetzij door overzeesche invasies in het vij. grondgebied
mogelijk te maken. Deswege bepaalt de gevechtkracht van de vloot in haar
strijd met de vijandelijke vloot de mate van het succes van de oorlogvoering
ter zee. Iedere vloot moet dus concludeert S. naast allerlei nevenorga
nen, welke tot een harmonische vlootsamenstelling leiden, kunnen beschik
ken over een kern van gevechtskracht. Deze kern moet in staat zijn het
gevecht met een vijandelijke scheepsmacht onder gunstige omstandigheden
af te dwingen en eventueel onder ongunstige omstandigheden te ontwijken
zij moet bijgevolg kracht paren aan snelheid.
S. laat vervolgens de verschillende elementen, waaruit een vloot is opge
bouwd de revue passeeren ten einde hun waarde als kern in vorenbedoelden
zin te toetsen. Hij komt ten slotte tot de volgende conclusies
a) De onderzeeboot is een krachtig gelegenheidswapenzij is echter ten
eenenmale ongesohikt om als „kern" van een harmonische vloot de strijd
macht te vormen, die op het zelf gekozen oogenblik een zege op de vijan
delijke strijdmacht moet bevechten. Zij is overigens een zeer belangrijk
hulpwapen, vooral voor een zwakkere vloot, omdat zij alleen in staat is zich
te handhaven in gebieden, waar de vijand het meesterschap ter zee bezit.
Daartegenover staat echter het nadeel, dat de onderzeeboot den vijand niet
tot den strijd kan dwingen, omdat zij onder water slechts zeer geringe vaart
kan loopen. De mogelijkheid van een aanval hangt dus voor een groot deel
af van de bewegingen van den vijand. Deswege acht S. haar als „kern" van
de harmonische vloot ten eenenmale ongeschikt.
De vraag rijst bij ons op of S. zich bij deze beschouwingen niet te veel
heeft laten leiden door in haar algemeenheid uiteraard juiste maritiem-
strategische tendenzen, doch daarhij te weinig oog heeft gehad voor de
bijzondere geografische gesteldheid van den Ned.-Ind. Archipel en de overige
factoren van ons geval. Ned.-Indië toch bestaat uit een eilandencomplex met
vele inhammen en baaien, welke voor het meerendeel uitstekend geschikt
zijn om als uitgangspunten voor een duikbootactie te dienen.
Ook de peripheric van onzen Archipel biedt gelegenheid te over voor duik-
bootoperatiebases. En „last but not least" is een vijandelijke agressor voor het
bereiken van strategische objecten in onzen Archipel, door de geografische
gesteldheid gedwongen om met zijn vloot nauwe zeestraten te passeeren of
zich in zeegebieden van slechts beperkten omvang op te houden, welke door
onderzeebooten en luchtstrijddrachten geheel kunnen worden beheerscht.
Het behoeft derhalve geenszins verwondering te baren, dat de door S. zoo
verguisde Vlootcommissie 1920 het zwaartepunt van de Indische maritieme
defensie gebonden als zij bovendien was aan financieele begrenzingen
wenschte te leggen op de duikboot als het offensieve deel van de vloot. In
stede van aan een „foutieve conceptie van den zeeoorlog" vast te houden,
zooals S. het smadelijk uitdrukt, heeft de commissie daarentegen o.i. bewe
zen een open oog te hebben voor de bijzondere gesteldheid van onzen
Archipel t.a.v. zijn defensiemogelijkheden. Zij stelde zich op een reëele, krijgs
kundig gezonde basis en verloor zich niet zooals S. doet - in algemeene
maritiem-strategisehe beschouwingen, welke wel is waar op een maritieme
grootmacht van toepassing kunnen zijn, doch die voor onze defensie weinig
inwezenlijke waarde hebben. Voorts heeft, na in den oorlog 19141918 de i
Geallieerden bijna aan den rand van den afgrond te hebben gebracht, ook
in dezen oorlog de duikboot als offensief orgaan wederom haar groote betee-
kenis bewezen. Het torpedeeren van het slagschip Royal Oak en kort daarop