197
te richten. Op dat oogenblik zal de vij. het meest trefbaar zijn, daar dan een
groot aantal oorlogs- en transportschepen in een beperkte ruimte bijeenge
bracht zijn en aldus een omvangrijk doel bieden aan de bommenwerpers,
te meer daar de luchtafweer te land nog niet georganiseerd kan zijn en die
van schepen af zooals hiervoor is betoogd minder doeltreffend kan
worden genoemd.
In het bombardementsvlghebben wij dus een strijdmiddel, dat niet voor
een overmacht ter zee behoeft te wijken en evenmin in de lucht. Want het
meesterschap in de lucht is onzerzijds wel degelijk te verwerven, eenerzijds
door de omstandigheid dat de geografische gesteldheid van Ned.-Ind. een
luchtactie op groote schaal overal in den Archipel mogelijk maakt en ander
zijds doordat onze offensieve luchtmacht, die geheel uit land-vliegtuigen kan
bestaan welke op goede en beveiligde vliegbases kunnen steunen, altijd
superieur kan zijn aan alles, wat een aanvaller van over zee komend in Ned.-
Indië in de lucht zou kunnen brengen.
Uit het vorenstaande moge volgen, dat de uitspraak van S., dat „de met de
gebruikelijke luidruchtige reclame aangediende vèrreikende machtige vuist
van de slagluchtvloot, in de werkelijkheid van den strijd op zee slechts een
klein kinderknuistje (is) gebleken" aan gerechtvaardigde critiek onderhevig
is2).
Het weinige oog, dat S. verder heeft voor de internationaal-politieke ver
houdingen in het Verre Oosten, moge blijken uit het volgende. Gevechtsvlgn.
(bombardeervlgn., jachtkruisers, jachtvlgn. a.a.) zijn momenteel a.h.w. aan
den loopenden band te vervaardigen. Amerika is bijv. in staat om in enkele
maanden tijds een 1000-tal bombardeervlgn. af te leveren. Met zware boven
waterstrijdkrachten is zulks niet het geval. De bouw hiervan neemt een
vijftal jaren in beslag. Gelet op den huldigen ontwikkelingsgang der interna
tionaal-politieke verhoudingen in het Verre Oosten, dient de oplossing t.a.v.
de versterking van de Indische defensie derhalve eerder gezocht te worden
in een snelle en krachtige versterking van het leger met landbommenwerpers,
dan op toevoeging van zware bovenwaterzeestrijdkrachten aan de Marine.
c. In zijn verdere betoog komt S. tot de conclusie, dat de kern van de
vloot slechts uit groote bovenwaterschepen slagschepen of kruisers
kan worden gevormd, omdat volgens S. alleen het groote bovenwaterschip
aan snelheid ook kracht kan paren. S. stelt zich daarbij de vraag of deze
kern van groote bovenwaterschepen uit weinig zeer groote of uit een grooter
aantal kleinere schepen moet zijn samengesteld en komt tot de conclusie dat
een groot schip meer gevechtskracht per ton heeft dan een kleiner schip,
dat voor dezelfde snelheid ontworpen is. Een concentratie van kleine schepen
heeft dus volgens S. minder gewicht aan gevechtskracht, uitgedrukt in artil
lerie- plus pantsergewicht,' dan een kleinere groep groote schepen met het
zelfde totale deplacement. Ook de kosten, per ton-waterverplaatsing uitge
drukt, zijn voor het groote bovenwaterschip geringer dan bij de kleinere
typen. Hij komt aldus tot de eindconclusie, dat de vlootkern uit groote boven
waterschepen moet bestaan en acht een kern van 3 slagkruisers voldoende,
wanneer men zich blijft concentreeren op het Indische operatieterrein en
in Nederland en de West zich blijft vergenoegen met een nevenrol op zee.
Deze conclusie van S. vermogen wij niet zonder meer te onderschrijven
en wij vragen ons wederom af of S. wel voldoende oog heeft gehad voor ons
geval, met name de door onze Regeering doelbewust gevoerde „zelfstandig-
heidspolitiek". Het behoeft o.i. werkelijk geen nader betoog, dat met een
vlootversterking van 3 slagkruisers, waarvan maximaal slechts twee slag
kruisers zee zullen kunnen houden, de onaantastbaarheid van ons gebied
x) Bij de Jap. landing in de Bias-baai op 12 Oct. 1938 om naar Kanton te
kunnen oprukken, waren aldaar niet minder dan 120 schepen verzameld.
2) Wij zullen de „gebruikelijke luidruchtige reclame" waarmede van
bepaalde zijde het „slagkruiserplan" wordt aangediend, maar stilzwijgend
voorbijgaan.