198 niet kan worden gewaarborgd, daar van een meesterschap ter zee geen sprake kan zijn. In wezen heejt onze Indische maritieme defensie door de toevoeging van evenhedoeld drietal slagkruisers derhalve geen wijziging ondergaan. Van het inzetten van kracht tegen kracht zal alsdan evenmin sprake kunnen zijn als thans men zal zich dus ondanks de toevoeging van zware bovenwater schepen hoofdzakelijk moeten blijven bepalen tot de z.g. „actie-achteraf", den strijd op de zeeverbindingen, welke taak ook voor onze kruisergroepen was weggelegd 1). v Voorts is op tactische gronden het eoncentreeren van de kerngevechtskracht van de vloot in slechts een drietal slagkruisers (in de practijk maximaal een tweetal m.h.o. op revisie a.a.) te veroordeelen. De huidige oorlog heeft geens zins bewezen, dat deze zware bovenwaterschepen onkwetsbaar zijn. Integen deel mijnen, torpedo- en bomaanvallen vormen nog een zeer ernstige bedreiging. Verlies of buitengevechtstelling van één onzer slagkruisers betee- kent het verlies van 30 a 50 van de kerngevechtskracht der vloot, daar van de 3 slagkruisers hoogstens 2 zee zullen kunnen houden. Vervolgens dringen zich nog de volgende vragen aan ons op, nl. a. Is het gekozen type wel het juiste? b. Kan met de toevoeging van 3 slagkruisers worden volstaan, of is ter verkrijging van een harmonischsamengestelde vloot tevens uitbreiding van de z.g. omlijsting met kleiner materieel noodig? c. Welke consequenties zijn aan het plan verbonden t.o.v. de vlootbasis Het z.g. „Rapport van de Technische Commissie voor de maritieme verde diging van Ned.-Irjdië", dat de versterking van de Ind. maritieme defensie met slagkruisers behandelt, is niet openbaar gemaakt, doch de vrijmoedig heid waarmede men van Marinezijde in pers en periodiek en „last but not least" in openbare lezingen t.a.v. deze materie mededeelingen verstrekt, laten ons toe terzake eenigszins gefundeerde beschouwingen te houden en conclu sies te trekken. Allereerst gaat het dus om de vraag of het gedachte type slagkruiser van rond 25.000 ton me't een geschutbewapening van ongeveer 30 cm wel het meest gunstige is. Hierbij gaan de voorstanders van dit type o.i. te veel uit van den toestand van het oogenblik m.b.t. de samenstelling van de vloot van de ons omringende grootmachten. Zoodra eenige groote Pacific-mogendheid het bouwen van onze slagkruisers zou beantwoorden met den bouw van eenzelfde of een grooter type schip, gaat de redeneering, dat onze slagkruiser overmachtig moet zijn op het vij. materieel, dat in onze wateren is te ver wachten, niet meer op. In het Mar. B. van October 1939 werd reeds melding gemaakt van het gerucht, dat Japan plannen maakt voor den bouw van 15 zware kruisers, van ongeveer 16000 ton, bewapend met 8 kanonnen van 30,5 cm en met een snelheid van 32 zeemijlen per uur, terwijl 2 groote slag schepen van ruim 40.000 ton met een snelheid van rond 30 zeemijlen en met een bewapening van 8 a 9 kanons van 40,6 cm op stapel zouden staan2). Voorts doet zich de vraag voor of dezelfde strategische voordeelen, welke men denkt te verkrijgen met onzen slagkruiser, niet evenzeer kunnen wor den bereikt met een kruiser van kleinere afmetingen, zoodat voor dezelfde kosten meer schepen kunnen worden aangeschaft. Leerzaam is in dit opzicht de ondergang van het Duitsche vestzakslagschip „Graf von Spee" bij Montevideo, waar „kanonnen van 15 en 20 cm zegevierden over die van 28 cm en lichte kruisers een schip, zwaar bewapend en sterk gepantserd, tot wijken dwongen, dank zij moed, beleid en offensief geestvermogen."3) Men 3) Men herleze in dit verband het gestelde in het W.J. 1937, Hdst. I, bl. 2 t/m 12 en W.J. 1938, Hdst. I, bl. 2 t/m 10, betreffende de Indische defensie. 2) Afgezien van het aantal slagschepen en zware en lichte kruisers, waarover Japan reeds beschikt. 3) Zie de rede van Z. Exc., Vice-Adm. Ferwerda tijdens de overgave van het commando der Zeemacht in Ned.Mndië op 18 December 1939.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1940 | | pagina 98