N.a.v. ter zake in het afd.verslag gemaakte opmerkingen, ant
woordde de Reg. m.b.t. de wijziging van art. 91 (1) in de M.v.A.
Ad 15 (artikel 91, lid 1)De Regeering ontkent, dat de behoefte aan
de voorgestelde wijziging zich vooral doet gevoelen bij regelingen ten
aanzien van „al hetgeen betreft de verdediging van het grondgebied
van Nederlandsch-Indië". Ernstige moeilijkheden als gevolg van toe
passing van die bepaling hebben zich in verband met artikel 91, lid 1
sub b nog niet voorgedaan.
Wel kan er uiteraard meeningsverschil bestaan omtrent de vraag,
of artikel 91, lid 1, sub b in een bepaald geval toepassing behoort te
vinden, zooals zulk meeningsverschil zich heeft voorgedaan ten aan
zien van de regelingen, welke in het loopende zittingsjaar bij den
Volksraad aanhangig zijn gemaakt als Ond. 85, 87 en 101. De mogelijk
heid van zulk een meeningsverschil geeft evenwel op zichzelf geen
aanleiding tot wijziging van artikel 91. Intusschen biedt de voorge
stelde wijziging stellig ook voordeelen in verband met het vaststellen
van regelingen, de Landsverdediging betreffende.
De gekozen redactie laat voor de Kroon de bevoegdheid bestaan
om regelingen als in artikel 91 bedoeld, bij algemeenen maatregel
van bestuur tot stand te brengen derhalve kan niet gezegd worden
dat bij de regeling van imperiale belangen in beginsel te veel aan den
wetgever in Indië wordt overgelaten.
Erkend wordt, dat zoowel in artikel 91, lid 1, onder a als in artikel
27, onder d het woord „gesloten" vóór „verdragen" minder juist is.
De Regeering is dan ook voornemens het Opperbestuur in overwe
ging te geven van deze gelegenheid gebruik te maken om de redactie
van die artikelen te verbeteren.
Het college adviseerde conform de voorgestelde evenvermelde
wijziging.
D. Op de door den Heer Soeroso, lid van den Volksraad, inge
diende vraag, luidende
„In verschillende Europeesche dabladen is door het departement
van Oorlog een oproeping geplaatst voor jongelieden van Europee-
schen en niet-Europeeschen landaard voor de opleiding aan de Konink
lijke Militaire Academie te Batavia. Het aantal plaatsen voor de
Europeesche jongelieden zou nader worden vastgesteld, terwijl voor
de niet-Europeesche slechts 1 a 3 plaatsen open zouden zijn. Naar
aanleiding hiervan veroorlooft steller zich de Regeering te vragen om
welke redenen het toelaten van niet-Europeesche jongeheden tot de
K.M.A. zoozeer beperkt wordt, dat daardoor dezen laatsten niet de
zelfde kans wordt gegeven als aan Europeesche gegadigden."
antwoordde de regeeringsgemachtigde, Z.Exc. G. J. Berenschot,
op 16 Febr. 1940 als volg
Mijnheer de Voorzitter De heer Soeroso heeft gevraagd om welke
redenen het toelaten van niet-Europeesche jongeheden tot de Konink
lijke Mihtaire Academie zoozeer wordt beperkt, dat daardoor dezen
laatsten niet dezelfde kans wordt gegeven als aan Europeesche gega
digden.
Zooals het geachte lid bekend is, kwam de toelating van niet-Euro
peesche jongelieden tot de Koninklijke Mihtaire Academie reeds meer
malen in het College ter sprake en heeft de heer Soeroso bij de be-