313
handeling van de begrooting van Nederlandsch-Indië voor 1939, Aid.
VIII in eersten termijn reeds gevraagd aan Inheemsche jongelieden,
die zich voor deze opleiding aanmelden, een gelijke kans te geven.
De toenmalige Regeeringsgemachtigde heeft in antwoord op deze
vraag een bij den steller blijkbaar bestaand misverstand trachten weg
te nemen.
Ik moge dit antwoord hier herhalen
Het luidt
„De meening van den heer Soeroso, dat zich voor de officiers
opleiding een groot aantal Inheemsche jongelieden aanmeldt, moet
op een vergissing berusten.
In de laatste tien jaren gaven zich slechts 23 Inheemsche jonge
lieden op, die aan de gestelde eischen voldeden. Hiervan werden
er 9 tot de studie aan de Koninklijke Militaire Academie toege
laten. Van deze jongelieden werden 3 candidaten zonder rang-
schikkingsonderzoek toegelaten, omdat er evenveel plaatsen als
aspiranten waren. De andere 6 hebben aan een rangsehikkings-
onderzoek tusschen de Inheemsche candidaten moeten deelnemen,
doch 2 hunner zouden niet zijn toegelaten, indien niet elk jaar
een plaats voor Inheemsche jongelieden zou zijn gereserveerd.
Neemt men nu in aanmerking, dat b.v. dit jaar dat was dus
in 1938 Mijnheer de Voorzitter 3 Inheemsche candidaten aan
het rangschikkingsonderzoek deelnamen en zij een gelijk aantal
plaatsen hadden kunnen bezetten omdat die waren opengesteld
dan is het duidelijk, dat, waar er in totaal 60 candidaten mede
dongen naar 22 plaatsen, van het onthouden van een gelijke kans
aan Inheemsche jongelieden geen sprake is. Integendeel beteekent
het reserveeren van een vaste plaats, wanneer deze wordt inge
nomen door een candidaat, die zou zijn toegelaten bij een nor
male rangschikking, een bevoorrechting van de Inheemsche jonge
lieden."
Ik kan hieraan toevoegen, dat in het jaar 1939 vier Inheemsche
candidaten aan het rangschikkingsonderzoek deelnamen, waarvan er
een tot de studie aan de Koninklijke Militaire Academie werd toege
laten. Deze candidaat zou bij normale rangschikking niet voor toe
lating in aanmerking zijn gekomen.
Uit het vorenstaande moge zijn gebleken, dat de meening van
den heer Soeroso dat het toelaten van niet-Europeeesche jongelieden
tot de Koninklijke Militaire Academie zoo zeer wordt beperkt, dat
daardoor dezen laatsten niet dezelfde kans wordt gegeven als aan
Europeesche gegadigden geheel onjuist is.
Nadat de Heer Soeroso opnieuw bezwaren naar voren had ge
bracht, antwoordde de Generaal
Mijnheer de Voorzitter Tot mijn spijt heeft de heer Soeroso deze
kwestie nog altijd niet goed begrepen. De heer Soeroso stelt het geval,
dat er 20 Inheemsche candidaten zijn, die allen geschikt zouden zijn
en nu zou er maar voor één een plaats zijn. Dat is niet de practijk.
Dat de Regeering een reeks van jaren een plaats gereserveerd heeft
voor een Inheemsch candidaat heeft Zij gedaan, omdat er anders nog
veel minder Inheemsche jongelieden zouden zijn toegelaten tot de
Koninklijke Militaire Academie. Dat is een feit en dat wijzen de cijfers
van de examens uit. Ik kan hieraan niets meer toevoegen.