vormen. In laatstgenoemd geval kan ook de inleidende beschieting
met de scheepsartillerie tot een kleiner front worden beperkt,
waardoor de uitwerking aldaar grooter kan zijn. Dit geval is voor
den verdediger het ongunstigste, en het getuigt van wijs beleid
zich daarop in te stellen. Aangezien het zwaartepunt (dat bij een
landing door weersinvloeden of gebrekkige oriëntatie soms op
een heel andere plaats terecht komt dan de aanvaller heeft
bedoeld) zich eerst tijdens de landing kan af teekenen, kan de ver
dediger hiermede te voren slechts rekening houden door te zorgen
dat hij op elk punt van de landingsstrook voldoende sterk is om
een eerste échelon van genoemde sterkte met behulp van de plaat
selijke reserves althans tot staan te brengen.
ORGANISATIE VAN HET INFANTERIEFRONT.
Het A.T.V. II is over de „maatregelen tegen landingen" zeer
sober, doch verwijst naar het iets minder beknopte hoofdstuk
rivierverdediging. Dit stelt eenerzij ds als eisch, dat de organisatie
van de verdediging moet worden beheerscht door het streven om
van de rivier (lees de zee) als onopruimbare hindernis zooveel
mogelijk partij te trekken.
Anderzijds wordt echter geconstateerd dat een aan of op korten
afstand achter den rivieroever opgestelde troepenmacht in staat
is, in een naar verhouding zeer breed front en dus met een
geringe diepte-groepeering den vijand het overschrijden van
de rivier te beletten, echter voor niet langeren tijd dan laatst
genoemde noodig heeft om de technische en tactische voorberei
dingen voor den overgang te treffen. Aangezien een landing op
een versterkt kustgedeelte echter nooit wordt ondernomen zonder
de noodige technische en tactische voorbereidingen, is dus het naar
verhouding zeer breede front met geringe diepte-groepeering bij
voorgenomen hardnekkige directe kustverdediging niet verant
woord. Dit wordt ook bevestigd door de leden (2) en (3) van punt
201 A.T.V. II, waaruit blijkt dat een goed voorbereide rivierover
gang aanvankelijk meestal slaagt, zoodat, indien het gevechtsdoel
ook daarna voortzetten van de verdediging eischt wat bij hard
nekkige kustverdediging na geslaagde landing zeker het geval is
het afzonderen van sterke reserves noodzakelijk is om met een
tegenstoot of tegenaanval den vijand over de rivier (lees in zee)
terug te werpen.
Punt 201 (3) constateert dat voor hardnekkige directe rivier-
(lees kust-) verdediging over een groote lengte de beschikbare
troepenmacht meestal te zwak is, hoewel punt 208 (2) de omstan
digheden voor kustverdediging o.i. terecht dikwijls gunstiger
acht dan voor rivierverdediging. Dit laatste moet men dan n.o.m.
toeschrijven aan de omstandigheid, dat bij een rivierovergang het
tijdstip en het zwaartepunt langer geheim kunnen worden gehou
den, de artiileristische voorbereiding intensiever en efficiënter kan
255