Toen Indië nog bestuurd werd door de Vereenigde Oost-Indische
Compagnie, bestond de voorraad geschut bij de krijgsmacht daar
te lande uit allerlei vuurmonden van de meest uiteenloopende
modellen. Was er behoefte aan uitbreiding van den voorraad voor
het versterken van de zg. factorijen of vestigingen, welke meestal
aan de kusten werden opgericht, dan kocht men kanonnen van de
gezagvoerders van schepen uit alle oorden van de wereld of stelde
kanonnen in dienst, welke op zeeroovers, Inlandsche vorsten of
op andere vijanden waren buit gemaakt. Op de soort werd weinig,
op het model in het geheel niet gelet.
Na de overname van de Koloniën en Bezittingen der V.O.C.
door de toenmalige Bataafsche Republiek (1795), werd nieuw
benoodigd geschut uit Nederland gezonden. De Fransche en
Engelsche tusschenregeeringen brachten nog weer andere soorten
kanonnen, zoodat daar in 1816 bij de teruggave van den Archipel
aan het door den Vrede van Weenen gestichte Koninkrijk der
Nederlanden, een staalkaart aan artillerie aanwezig was.
Sedert dien werden geregeld z.g. „eischen" voor geschut en
ander artillerie-materieel naar Nederland gezonden, doch de oude
voorraad bleef en ook de eigen aanvulling als tijdens het bewind
der V.O.C. duurde nog wel voort, zoodat de toestand niet verbe
terde.
Voor de bewapening der vestigingen was oorspronkelijk slechts
behoefte geweest aan z.g. vesting-, kust- en positie-geschut. Anders
werd het, toen het Nederlandsche Gouvernement (na 1816) zijn
invloed naar de binnenlanden wenschte uit te breiden toen werd
mobiel geschut een behoefte voor toevoeging aan de z.g. mobiele
colonnes of expedities. Op den eisch van 1819 is een eerste aan
vraag daarvoor te vinden, n.l. kanonnen van 2 en 1 IP mortieren
van 6 Dm.Rhl. en houwitsers van 5 Dm.Rhl.
Te Batavia bestond in dien tijd wel reeds een compagnie zoo
genaamde rijdende artillerie, kanonnen van 3 lp en houwitsers
van 24 IP IJ. bedienende, waarbij paarden van de treindivisie
werden ingedeeldbepaald georganiseerde mobiele artillerie,
welke wat ver van huis kon gaan, was zij echter niet.
De eerste eigenlijke organisatie van onze mobiele artillerie
dateert van 1822. In dat jaar werd de compagnie rijdende artillerie
opgeheven en in de plaats daarvan richtte men drie voor ieder
der hoofdplaatsen één halve mobiele batterijen op, bestaande
uit drie 6 IP-ers en één houwitser van 24 jp IJ. In verband
hiermede werd de trein in drie divisiën verdeeld en werden
de paarden dier divisiën bij den aanvang van den Java-oorlog
gedetacheerd bij de bataillons artillerie, die de batterijen moesten
bedienen.
Toen in 1823 bij den oorlog tegen de Padries op Sumatra, 6-
en 3 IP-ers moesten worden achtergelaten in handen van den
vijand, als een gevolg van de moeilijkheden aan het vervoer
263