verbonden, bleek duidelijk de wenschelijkheid van het bezit van licht veld- of berggeschut. Ook bij de expeditie tegen Boni in 1824 waren, volgens het rapport van den commandant der Artil lerie te velde, alleen de 1 tf-ers en de houwitsers van 3% Dm. Rhl. benevens de handmortieren van 16 If IJ. en van 4 Dm.Rhl. van dienst geweestal het overige geschut was te zwaar gebleken. De halve mobiele batterijen van 1822 bewezen helaas gedu rende den Java-oorlog ook haar onbruikbaarheid in binnen- landsche oorlogen. Op grond van al deze ervaringen besloot men in 1831 x) tot de vervallenverklaring van de halve mobiele batterijen en werden opgericht7 halve mobiele bergbatterijen, elk bestaande uit 3 kanonnen van 3 f en 1 houwitser van 42/s Dm.Engelsch. Een tweede organisatie van beteekenis dus In 1834 werd aan deze sterkte nog een batterij toegevoegd voor Sumatra. In 1839 werden de Coehoornmortieren van IIV2 Dm. bij de bergbatterijen ingedeeld. Deze berg-batterijen waren speciaal bestemd voor den strijd tegen den I.V. In 1832 was besloten tot oprichting ook van 3 zware mobiele batterijen, bestaande uit 6 Br. 6 ^P-ers en 2 houwitsers van 24 IJ en te legeren op de hoofdplaatsen van het eiland Java deze batterijen waren bestemd voor de bestrij ding van een eventueelen B.V. In deze organisaties en bewapening werden geleidelijk ver schillende veranderingen gebracht, deels slechts op papier, deels in werkelijkheid. Wat betreft de niet-mobiele artillerie, begon met het jaar 1844, toen de bekende Generaal VON GAGERN voor een inspectie en het ontwerpen van een verdedigingsstelsel op Java kwam, een lichtperiode. Diens voorstellen, in 1848 ingediend, leidden tot een geheel nieuwe bewapening der vestingen, forten en kustbatterijen, terwijl in 1847 de Nederlandsche Instructie-Inventaris voor Indië van toepassing werd verklaard. Door belangrijke uitzendingen van IJ-geschut ontstond toen gelegenheid om de vuurmonden van oude en vreemde modellen geleidelijk te doen verdwijnen. Aldus was langzamerhand een Indisch geschutstelsel ontstaan, dat in 1854 zijn erkenning vond in de uitgifte van het le Hoofd stuk van den Indischen Instructie-Inventaris. Het streven was er, om zooveel mogelijk eenheid te verkrijgen in de verschillende geschutsoorten en het aantal kalibers te verminderen. 264 1) Van 18161830 maakten de treepen in Ned.-Indië deel uit van de Nederlandsche weermacht. In 1830 werd de eerste formatie van het Oost- Indische leger vastgesteld bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 4 Dec. van dat jaar. Hoewel geen wet of Koninklijk Besluit de scheiding van het moederlandsche leger vastlegde, staat het toch vast, dat van dat jaar af die scheiding een voldongen feit was en het Ned.-'Indische leger verder zijn eigen organisatorischen groei had.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1940 | | pagina 52