275
(2). Op deze uiterste willen zijn toepasselijk de artikelen 949, 950
tweede lid en 953 van het Burgerlijk Wetboek.
(3). In plaatsen als in het eerste lid van dit artikel bedoeld, kunnen
uiterste willen ook gemaakt worden bij een onderhandsch stuk, mits
dit geheel door de hand des erflaters zij geschreven, gedagteekend en
onderteekend.
(4). Op zoodanige uiterste willen zijn toepasselijk de artikelen 952
en 953 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 31. (1). Het militair gezag is bevoegd een of meer temporaire
krijgsraden bij de landmacht te benoemen. Op deze krijgsraden zijn de
artikelen 258 tot en met 269 van de Rechtspleging bij de landmacht van
toepassing, met dien verstande, dat de bevoegdheden, bij die artikelen
toegekend aan den commandeerenden officier, worden opgedragen aan
het militair gezag. De tenuitvoerlegging van de door een krijgsraad, als
hier bedoeld, gewezen vonnissen, welke niet een veroordeeling tot de
doodstraf inhouden, wordt door de indiening door of ten 'behoeve van
den veroordeelde van een verzoekschrift om gratie niet opgeschort.
Bij veroordeeling tot de doodstraf wordt de Gouverneur-Generaal in
de gelegenheid gesteld om gratie te verleenen, tenzij de verbinding met
den Gouverneur-Generaal volstrekt uitgesloten is en de dadelijke uit
voering door het militair gezag niettemin gebiedend noodzakelijk geacht
wordt. Van deze beslissing geeft dit gezag zoo spoedig mogelijk kennis
aan den Gouverneur-Generaal. Bij de opheffing van den staat van oorlog
worden de in behandeling genomen, maar door de temporaire krijgsraden
niet afgedane zaken opnieuw door de dan bevoegde krijgsraden onder
zocht en berecht.
(2)Indien het militair gezag ingevolge het vorige lid een temporairen
krijgsraad heeft benoemd, kan de krijgstuchtelijk gestrafte, die zich over
de hem opgelegde straf of de omschrijving van de strafreden bezwaard
acht, deswege alleen bij dat gezag zijn beklag doen en wordt van krijgs-
tuchtelijke straffen door dat gezag zelf opgelegd geen beklag toegelaten.
(3). Onder „vijand", voorkomende in het Wetboek van Militair
Strafrecht voor Nederlandsch-Indië, gelijk mede in 'het Wetboek van
Strafrecht voor Nederlandsch-Indië worden begrepen de personen tegen
over wie het geweld der wapenen wordt of kan worden aangewend,
terwijl met „tijd van oorlog", voorkomende in genoemde wetboeken
wordt gelijkgesteld „de staat van oorlog".
Artikel 32. (1). De commandeerende officier van het gedeelte van de
zeemacht, dat zich in het in staat van oorlog verklaarde gebied of in
door den Gouverneur-Generaal aangewezen wateren 'buiten dit gebied
bevindt, is 'bevoegd met gebruikmaking zoo noodig van het bepaalde in
het vijfde hoofdstuk van den tweeden titel der Rechtspleging bij de
Zeemacht een krijgsraad te benoemen. Bij de te houden informatiën kan
zoo noodig het voorlaatste lid van artikel 26 dier rechtspleging worden
toegepast. De door dien zeekrijgsraad gewezen vonnissen zijn niet appel-
label aan het Hoog Militair Gerechtshof. De pronunciatie en executie
van die vonnissen zal alsdan dadelijk geschieden, nadat daarop door den
commandeerenden officier het fiat executie zal zijn verleend.
Wanneer de commandeerende officier redenen mocht hebben om op
een door den krijgsraad gewezen vonnis het vereischte fiat executie niet
te verleenen, zal hij zijn bedenkingen tegen dat vonnis aan den krijgs
raad mededeelen, teneinde die in nadere overweging te nemen, en zich
daarmede kunnende vereenigen, het vonnis dienovereenkomstig te
veranderen.
Bijaldien de krijgsraad vermeenen mocht bij het gewezen vonnis te
moeten volharden, zal de commandeerende officier de executie van het
vonnis op zijn verantwoordelijkheid mogen schorsen, doch zulks ten