E. Aan het Utrechtsch Dagblad van 7 Februari 1930 ontleenen rij het volgende artikel van Z.Exc. Mr. J. C. Jager, Vice-Admiraal .d. 297 Ook het vraagstuk van den bouw der slagkruisers, welke moeilijk in Holland zal kunnen geschieden, gezien de déconfitures met het bestaande grootere materieel, moet tot groote voorzichtigheid stem men, hetgeen ons ook door het „Algemeen Handelsblad" is toegegeven. WAAROM GROOTE SCHEPEN GEBOUWD, ALS IN TIJD VAN NOOD DE VIJAND TÖCH ONTWEKEN MOET WORDEN? GELD SPEELT IN DEZEN TIJD WEL DEGELIJK EEN ROL. In de Decembermaand van het vorige jaar gaf ik in een drietal artikelen beschouwingen over het voorstel van de technische marine commissie aan de regeering om tot aanbouw van drie slagkruisers van ruim 25.000 ton en van enkele zeer lichte duikbootjagers van honderd ton over te gaan en voorts de vlootbasis te Soebaraia voor die slag kruisers geschikt te maken. Zooals de lezer zich wellicht herinneren zal, was de conclusie waartoe ik toen kwam, dat met een zoodanige vlootversterking geen directe noch een indirecte beveiliging van Ned.- Indië verkregen kon worden, omdat onze vloot ook dan niet opgewassen zou zijn tegen een vijandelijke scheepsmacht, zooals die met zekerheid was te verwachten. Daartegenover zouden onze slagkruisers slechts de keuze hebben tusschen roemrijk ten onder gaan of vluchten, maar van het verwerven van het meesterschap ter zee, onmisbare voorwaarde om Indië door een bovenwater-vloot veilig te stellen, zou geen sprake zijn. Deze conclusie heeft van marinezijde veel critiek uitgelokt en van zekere zijde werd zelfs beweerd, dat ik de marine zou willen afbreken Men moet al zeer weinig tegen mijn argumenten weten aan te voeren, om tot zulke onwaarheden om geen sterker uitdrukking te gebrui ken zijn toevlucht te nemen. Het vraagstuk is toch immers niet, hoe men de marine het beste groot kan maken, maar het gaat er uitsluitend om, welke van de verschillende middelen, die binnen ons bereik liggen, men moet toepassen om Indië op de beste wijze te verdedigen. Dan mag men zich niet op één bepaald strijdmiddel te zeer blind staren, maar moet datgene kiezen, dat in de bijzondere omstan digheden waarin Indië verkeert, de beste waarborgen geeft, dat daar mede onze Archipel veilig gesteld zal zijn. Wie zich de moeite geeft na te gaan welke lijn ik in de artikelen, sedert 1934 in dit blad geschre ven, heb gevolgd, zal zien, dat ik steeds voor een zoo krachtig mogelijke verdediging van Indië gepleit heb, als met onze financieele en perso- neele middelen was te bereiken. Beschikte men over zeer ruime geld middelen, dan zou de oplossing moeten zijn, een sterke vloot èn een sterke luchtmacht. Zijn de middelen echter beperkt, zoodat beide niet te bekostigen zijn, dan moet men een keuze doen. Blijkt daarbij, dat de vloot, die men wel meent te kunnen betalen, geen goede beveiliging van Indië kan waarborgen, en acht men dit met het luchtwapen, binnen de financieele grenzen, wel mogelijk, dan moet men voor het laatste in het krijt treden. In de vergadering van de marine-vereeniging op 22 December te Den Helder gehouden heeft de luitenant ter zee Nuboer woordelijk het volgende gezegd „Worden drie slagkruisers van ruim 25.000 ton aan onze zeemacht toegevoegd, dan is Indië niet voor 100% veilig. Tegen een overmacht van slagschepen zullen deze schepen niet opgewassen zijn. Zouden wij dat willen bereiken, dan zouden wij een slagvloot moeten bou wen, opgewassen tegen die van de groote zeemogendheden".

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1940 | | pagina 85