305
11. BOEK-(BROCHURE-)BESPREKING
Landsverdediging.
A. De imperiale taak der Kon. Marine, door Luit. t/z le kl. J. F. W.
Nuboer (Uitg. O.Kr.W. 19391940, le afl.) Een belangwekkende brochure,
waarin S. op klare wijze de maritieme visie weergeeft t.a.v. de taak der
Kon. Marine, welke volgens hem imperiaal moet worden gedacht en niet
regionaal. De overtuiging echter, dat S. voor onze verhoudingen met deze
visie, zoowel politiek als strategisch bezien, op den verkeerden weg is, noopt
ons hiertegen stelling te nemen.
In de eerste plaats betoogt S., dat aan de zeemacht wel is waar een impe
riale vredestaak is toebedeeld, doch dat haar oorlogstaak daarentegen
regionaal is gedacht. Hij staaft zulks met verschillende voorbeelden ten einde
aan te toonen dat in vredestijd de zeemacht het orgaan van den Staat is,
dat overal ter wereld de Staatsbelangen moet behartigen, dat nl. bij troebelen
in het buitenland de bescherming van levens en eigendommen der onder
danen in vreemde havens moet verzorgen, eventueel hun evacuatie moet
dekken, dat de scheepvaart tegen onwettigen overlast moet beschermen,
dat voorts de Staat moet vertegenwoordigen bij belangrijke gebeurtenissen
in het buitenland of indien zulks om andere redenen igewenscht wordt
geacht. Hij komt dan tot de conclusie, dat, wat de vredestaak betreft, de
Kon. Marine dus is een imperiaal orgaan. Anders is het echter, volgens S.,
gesteld met de oorlogstaak. Reeds in de Memorie v. Toel. op het voorontwerp-
Vlootwet 1922 werden in de richtlijnen t.a.v. de oorlogstaak van de vloot
aan dit deel van de weermacht twee duidelijk van elkaar gescheiden taken
toebedeeld, nl. de eene in het moederland als onderdeel der kustvdd., de
andere in Indië, eveneens als onderdeel van de kustvdd., zij het ook in rui
meren zin dan in het Moederland.
In de defensiegrondslagen voor Ned.-Indië van 1927 is eveneens aan de
zeemacht zij het ook in vagere termen uitsluitend een taak toebedeeld
in de kustverdediging, want die taak is beperkt tot „het zich zoo goed
mogelijk tegen elke bezetting van ons gebied verzetten" (pt. 8 der grond
slagen) hetgeen dus een regionale oorlogstaak inhoudt.
Ook de regeling van de bevelvoering is zooals S. verder betoogt
met deze regionale oorlogstaak in overeenstemming. In Nederland zelf staat
de zeemacht onder den Opperbevelhebber van Land- en zeemachtin
Ned.-Indië onder dat van den Gouverneur-Generaal, in Curacao en Suri
name onder dat van den betreffenden Gouverneur.
Een imperiale taak heeft de Kon. Marine naar deze richtlijnen dus niet.
Vandaar dan ook dat, volgens S. bij velen, gedachtig aan deze gesplitste
oorlogstaak, de meening moest post vatten, dat een Staatsmarine niet de
juiste organisatievorm voor onze zeemacht kon zijn, doch dat wij daarentegen
een bij de gesplitste oorlogstaak passende gesplitste zeemacht moesten
hebben. In verband hiermede is het vraagstuk der splitsing van de Marine
en dat van de opheffing van een afzonderlijk Dept. van Marine in de jaren
tusschen 1919 en 1934 herhaaldelijk bezien. Om redenen van technischen,
materieelen en personeelen aard, omdat Ned.-Indië zichzelf op marinegebied
nog niet geheel kon helpen, werd echter van een splitsing tot dusverre
afgezien. Uitgaande van een regionale oorlogstaak der zeemacht zou evenwel
een splitsing geheel in de rede liggen.
S. tracht vervolgens aan te toonen, dat daarentegen voor onze Marine
een imperiale oorlogstaak daadwerkelijk bestaat en dat deze zelfs de meest