standpunt, hetwelk Nederland reeds in 1914 innam in tegenstel ling met verschillende oorlogvoerende en andere onzijdige Mo gendheden, welke op militaire luchtvaartuigen nu eens de bepa lingen van het L.O.V., dan weder die van het Z.O.V. toepasten of wenschten toe te passen 227) Naast de in Hoofdstuk VI O.R.L. ((„Plichten der oorlogvoe renden tegenover de onzijdige Staten en onzijdigheidsplichten tegenover de oorlogvoerende Staten") opgenomen voorschriften zijn voor de handhaving van de onzijdigheid in de lucht nog alge- meene bepalingen van belang, in het bijzonder ter beantwoording van de vraag, wat onder een militair luchtvaartuig moet worden verstaan. Daartoe is volgens de O.R.L. vereischt dat a. het luchtvaartuig een aan alle Staten bekend uiterlijk ken- teeken voert, hetwelk de nationaliteit en het karakter aangeeft (artikelen 3, 7 en 8) b. het luchtvaartuig staat onder het gezag van een daarmede door de bevoegde autoriteit belast, dan wel tot de militaire macht van den betrokken Staat behoorend, persoon en de bemanning is onderworpen aan de miliaire wetten (artikel 14) c. de bemanning een vast onderscheidingsteeken draagt, het welk indien zij zich buiten het luchtvaartuig bevindt, op eenigen afstand herkenbaar is (artikel 15). Voldoet een luchtvaartuig met zijn bemanning aan alle opge somde voorwaarden, dan is het een militair luchtvaartuig bestaat t.a.v. een of meer voorwaarden twijfel, dan dient, evenals in andere twijfelgevallen, in afwachting van de uit te lokken regeeringsbe- slissing voorloopig te worden gehandeld alsof aan alle voorwaarden wordt voldaan. Voorts wordt de aandacht gevestigd op de artikelen 61 en 62 het eerstgenoemde schrijft voor, dat de term militair in de O.R.L. betrekking heeft op alle onderdeelen van de strijdkrachten te land, te water en in de lucht. Artikel 62 bepaalt dat, v.z.v. die regelen niet het tegendeel vaststellen (en behoudens t.a.v. het hier niet van belang zijnde Hoofdstuk VII), aan de vijandelijkheden deel nemend luchtvaartpersoneel is onderworpen aan de oorlogs- en neutraliteitsregelen, welke inzake de gewoonten en gebruiken van internationaal recht gelden voor strijdkrachten te land alsmede aan de verklaringen en verdragen waarbij de betrokken Staten partij zijn. Na deze inleidende opmerkingen moge thans de behandeling van Hoofdstuk VI van de O.R.L. volgen. 349 Volgens Kunz (blz. 300) mag wel degelijk reeds worden gesproken van gewoonterechthet zou nog slechts de vraag zijn of hetgeen in de jaren 19141918 als een recht van de neutralen werd erkend reeds moet worden beschouwd als een plicht. Francois, blz. 350 en 341 Somlo-Walz, blz. 312 Fauchille, 147621.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1940 | | pagina 20