12. UIT DE STATEN GENERAAL.
A. NEDERLANDSCH-INDIË.
Het Voorloopig Verslag van de Tweede Kamer betreffende de
begrooting van Nederlandsch-Indië voor het dienstjaar 1940 (Zit
ting 19391940 4 nr. 74) vermeldt m.b.t. de oorlogsbegrooting
o.m. het volgende.
In verband met de belangrijke bedragen, welke voor de verdere
uitbreiding en moderniseering van het leger worden uitgetrokken en
met de uitgaven van gelijken aard, welke nog in uitzicht worden
gesteld, stelden verscheidene leden de vraag, wanneer 'het legerbe
stuur meent met deze reorganisatie geheel gereed te kunnen zijn.
Ook zouden deze leden gaarne een overzicht zien overgelegd zij
het, zoo nocdig, slechts door middel van deponeering ter griffie
van de als definitief gedachte legerinrichting en van hetgeen daaraan
nog ontbreekt.
Gevraagd werd, welk bedrag ongeveer met de geheele reorganisatie
zal zijn gemoeid.
Aangedrongen werd op het in het leven roepen van een inheem-
sche volksmilitie.
Vele leden spraken naar aanleiding van dien aandrang als hun
meening uit, dat een uitbreiding van de militie tot de inheemsche be
volking voor de verdediging van Java niet urgent is te achten en
bovendien om financieele redenen thans niet uitvoerbaar zou zijn. De
klacht, in dit verband van inheemsche zijde geuit, dat de landszonen
van de landsverdediging zijn buitengesloten, konden zij niet als recht
matig erkennen, daar thans reeds 80 van het bij de landmacht die
nende personeel van inheemschen landaard is. Indien de onlangs
ingestelde z.g.n. kort-verbandcorpsen aan de verwachtingen beant
woorden, wordt aan de inheemschen in dit onderdeel der weermacht
een goede gelegenheid geboden, dit percentage nog belangrijk op te
voeren.
Sommige leden verklaarden het onjuist te achten, dat het kader
van de Indische weermacht in hoofdzaak uit militairen van niet-Indo-
nesischen landaard is samengesteld. Zij achtten dit te meer te betreu
ren, wijl de aanwerving van de voor dit kader bestemde personen in
Nederland een zwaren druk op de Indische militaire uitgaven legt.
Nu is overgegaan tot het instellen van het boven reeds ter sprake
gekomen kort verband, moet, naar deze leden meenden, het oude
bezwaar tegen het recruteeren van het kader uit de Indische samen
leving worden geacht te zijn vervallen.
Bepleit werd door deze leden voorts het treffen van maatregelen,
welke verzekeren, dat in het leger alle bevolkingsgroepen op voet
van gelijk- en gelijkwaardigheid worden behandeld, ook voor zoover
de financieele waardeering van de gepresteerde diensten betreft. In
verband met dit laatste werd met name aangedrongen op verbetering
van de positie van de Inlandsche sergeants.
Met verbazing hadden de hier aan het woord zijnde leden kennis
genomen van het hooge percentage afgekeurden onder hen, die zich