421 zijds, dat de grootte der zware kruisers in het buitenland, sedert het weg vallen der in de vlootverdragen getrokken grenzen, niet langer aan de 10.000-tons limiet gebonden is. VI. De outillage van de vlootbasis moet voldoende zijn, haar veiligheid voldoende verzekerd door het leger, dat in de verdediging van de basis zijn hoofdtaak moet zien. Bij de verdeeling der voor de defensie beschikbare gelden mag het beginsel van de „économie des forces" echter niet uit het oog worden verloren en moet dus zooveel mogelijk bezuinigd worden op de hulporganen, zooals leger en de basis-outillage, als met de veiligheid is overeen te brengen, teneinde de actieve vloot zoo sterk mogelijk te kunnen maken. Want Indië is alleen ter zee te verdedigen. Wij zouden tegen deze stellingen het volgende willen aanvoeren. De eerste stelling is naar onzen smaak wel wat erg apodictisch gesteld. Met S. zijn wij het eens, dat Ned.-Ir.dië in economisch en militair opzicht afhankelijk is van de zee. Hierin ligt echter niet alleen zijn zwakte, maar ook zijn kracht. Het zwakke punt ligt hierin, dat Ned.-Indië, dat niet als autarkisch kan worden aangemerkt doch voor een deel afhankelijk is van zijn aan- en afvoer over zee, door een blokkade van een tegenstander, die het meesterschap ter zee bezit, in economisch opzicht zou kunnen worden gewurgd, zoodat het op den langen duur den strijd zou moeten opgeven. Het zou onjuist zijn, voor dit gevaar de oogen te sluiten. Aan den anderen kant ligt de kracht van Ned.-Indië in zijn geografische ligging en gesteldheid het bestaat uit een eilandencomplex, waarvan de deelen onderling zijn gescheiden door nauwe zeestraten en binnenzeeën van slechts beperkten omvang, terwijl het geheel door oceaangebied is omsloten. Dit brengt mede, dat een tegenstander steeds over zee zal moeten komen, niet alleen met oorlogsschepen, doch ook met transportschepen voor het overvoeren van troepen, voorraden, vliegtuigen a.a. Deze transporten zijn uiteraard kwetsbare objecten. Voorts zal hij, zoodra hij de peripheric van onzen Archipel is genaderd, bloot staan aan verrassende aanvallen onzerzijds, daar de talrijke zeestraten en de aan inhammen rijke eilanden evenzoovele uitvalspoorten vormen. Mocht hij onzen Archipel binnendringen, dan zal hij verplicht zijn gebruik te maken van vorenbedoelde nauwe zeestraten of zich op te houden in de kleine binnenzeeën, welke hem eveneens bloot stellen aan verrassende aanvallen in velerlei vorm. Regionaal is de verdediging van Ned.-Indië derhalve zeer wel en met goede kansen op succes te voeren, ook al is het meesterschap ter zee in handen van den tegenstander. De tweede zin van S.'s „Stelling I" achten wij dan ook in den gestelden apodictischen vorm, bepaaldelijk onjuist. Wij komen hierop nog terug. S.'s tweede stelling geeft aan, dat het de taak van de zeemacht is het meesterschap ter zee te bevechten of zoo zij daartoe te zwak is den tegenstander in het gebruik van den zeeweg zooveel mogelijk te belemmeren, hem het meesterschap ter zee in voldoende mate te betwisten. Wij kunnen ons bij deze stelling in haar algemeenheid aansluiten. Het gaat er echter om, op welke wijze aan het gestelde uitvoering wordt gegeven. Daarbij zal men zich het volgende goed voor oogen moeten houden. Meesterschap ter zee is slechts mogelijk indien de eene partij of combinatie van partijen een sterkere vloot heeft dan de andere en bovendien over verschillende vlootsteunpunten kan beschikken, welke zoodanig zijn gelegen, dat inzet van de vloot daar mogelijk is, waar zij noodig zal zijn om het meesterschap ter zee te bevechten. Deze voorwaarde voert, bezien uit den gezichtshoek van onze verhoudingen, tot de slotsom, dat wij om het meesterschap ter zee te kunnen bezitten, óf een vloot moeten opbouwen, die het tegen de groote maritieme rijken (Engeland, Amerika, Japan) zal kunnen opnemen, óf met een van deze rijken een hecht militair verband moeten sluiten, het geen echter in strijd is met de door ons gevoerde zelfstandigheidspolitiek. Voorts hebben de gebeurtenissen in de laatste jaren voldoende duidelijk aangetoond, hoe speculatief het is te vertrouwen op gewapenden militairen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1940 | | pagina 94