422 bijstand op grond van het evenwijdig gaan van wederzijdsche belangen. Voor onze verhoudingen blijft dus slechts overde taak der vloot om aan het meesterschap ter zee, welke een te verwachten tegenstander zal bezit ten, zoo veel mogelijk afbreuk te doen. Van het voeren van een imperialis tische zeepolitiek zal dus geen sprake kunnen zijn 1). Voor de uitvoering van de genoemde taak moet de zeemacht volgens de derde stelling kunnen beschikken over een „machtskern". Deze kern kan volgens S. niet worden gevormd uit onderzeebooten of vliegtuigen, doch slechts uit bovenwaterschepen slagschepen, slagkruisers of zware kruisers. Moge deze stelling in haar algemeenheid wellicht een kern van waarheid bezitten, voor onze verhoudingen achten wij haar in hooge mate aanvecht baar. In de eerste plaats getuigt S. hier van een kwalijke miskenning van de waarde van de onderzeeboot als preventief en offensief wapen, vooral gezien uit den gezichtshoek van onze verhoudingen en geografische omstan digheden. De onderzeeboot is na den Eur. oorlog van 19141918 steeds gekenschetst als het wapen van den maritiem zwakkere, omdat zij zich tevens tegen een overmacht van bovenwaterschepen kan handhaven. Voorts is zij, hoe men dit feit van bepaalde zijde ook tracht te verdoezelen, in den huidigen Eur. oorlog opnieuw een zeer ernstige bedreiging van de Britsche macht ter zee gebleken. Als preventief werkend wapen heeft de onderzeeboot ontegenzeggelijk haar waarde behouden. Bovendien heeft de technische ontwikkeling en uitrusting van de onderzeeboot een offensief optreden met dit wapen, zooals ook de huidige Eur. oorlog bewijst, tot een niet meer te verwaarloozen factor gemaakt. Naast haar waarde als hulpwapen in een harmonisch samengestelde vloot heeft zij derhalve tevens beteekenis gekregen als zelfstandig optredend operatief orgaan"). Ook de beteekenis van het vliegtuig, i.e. den bommenwerper, als gevechts instrument voor het zij het ook plaatselijk betwisten van de heer schappij ter zee, achten wij in het bijzonder met het oog op onze geografische omstandigheden en verhoudingen, door S. op bedenkelijke wijze onderschat. Het is toch wel verwonderlijk, dat ondanks de door S. beweerde minimale resultaten van het vliegtuig in het huidige Eur. conflict, niettemin uitge sproken maritiem georiënteerde landen, met name Engeland, Amerika, Japan, Italië, Canada en Australië, naast een uitbreiding van hun maritieme mid delen, bovendien nog steeds en zelfs in belangrijk grootere mate hun luchtmacht versterken, en wel hoofdzakelijk met bommenwerpers. Naar S.'s maatstaf gerekend, zouden dus de verantwoordelijke instanties van deze landen alle „dwazen" zijn het is natuurlijk te krom zulks te veronderstellen. Voorts verwijzen wij, om niet in herhalingen te behoeven te vervallen, voor de beteekenis van het vliegtuig in het bijzonder voor onze verhoudingen -naar de terzake gestelde beschouwingen in I.M.T. 1940 nr. 2, bl. 194197, waaruit moge blijken dat het vliegtuig, i.e. de bommenwerper, als offensief orgaan van bijzondere repressieve en preventieve beteekenis is voor de Indische defensie. In de stellingen IV en V betoogt S. dat de sterkte van de kern afhangt van de grootte der schepen, waaruit zij bestaat. Voor onze verhoudingen moet deze kern volgens S. aan de volgende voorwaarden voldoen uit een minimum aantal van 3 schepen bestaan, welke schepen voorts belangrijk sterker zouden moeten zijn dan de zware kruisers van een mogelijken tegenstander, terwijl hun snelheid hooger moet zijn dan die van de slag- J) Zie ook dz. bespreking van „De Imperiale taak der Kon. Marine" (I.M.T. 1940 nr. 3, bl. 305 e.v.). 2) Het is wel opmerkelijk, dat Duitschland de Britsche blokkade tracht te verbreken door op ruime schaal gebruik te maken van zijn onderzeebooten en niet door ruimen inzet van zijn zwaar bovenwatermaterie el, ofschoon het daarvan meer beschikbaar heeft dan wij met onze drie slagkruisers zullen hebben om het meesterschap ter zee van een tegenstander te bevechten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1940 | | pagina 95