425 stelling van het inzetten van kracht tegen kracht zal in de toekomst evenmin sprake kunnen zijn als thans. Voorts kan de toevoeging van drie slagkruisers de onaantastbaarheid van ons gebied evenmin waarborgen, daar met deze drie schepen van een meesterschap ter zee geen sprake zal kunnen zijn. In wezen heeft onze Indische defensie door de toevoeging van evenbedoeld drietal slagkruisers derhalve geen wijziging ondergaan. Zulks dient men zich wel te realiseeren. Tenslotte stelt S. het voor of wij zonder „capital ships" achter zouden staan bij elke marine, waar ter wereld. Dit is onjuist1). Slechts de grootere marines bouwen kapitale schepen als kern van de zeegaande vlcot, echter alleen met de bedoeling om zoo noodig deel te nemen aan den strijd om het meesterschap ter zee. Eerst wanneer wij eveneens aan dezen strijd zouden willen deelnemen, dus m.a.w. een imperialistische zeepolitiek zouden willen gaan voeren, eerst dan zou het o.i. noodzakelijk zijn tot den bouw van kapitale schepen over te gaan. In onze beschouwingen in I.M.T. 1940 nr. 3, bl. 305 e.v. gaven wij t.a.v. S.'s brochure„De imperiale taak der Kon. Marine", reeds als onze meening te kennen, dat voor het voeren van een imperialistische zeepolitiek voor Nederland het getij voorbij is. Voor de Indische defensie zal derhalve op grond van realiteitsoverwegingen moeten worden overgegaan tot de regionale verdediging, met inbegrip van middelen t.b.v. het convoyeeren van onze handelsscheepsvaart. In evenbedoeld systeem is echter voor den slagkruiser geen logische plaats aan te wijzen. S.'s geheele betoog „pro-slagkruisers" is dus wel zeer opportunistisch gesteld en daardoor in hooge mate éénzijdig. Hoewel in éénzijdigheid altijd al een kern van gevaar schuilt, wordt dit des te kwalijker, wanneer S. zijn opportunisme bovendien nog in dien zin vermeent te moeten uitbuiten, dat hij, steunende op zijn eenzijdige praemissen, andere voor de Indische defensie onontbeerlijke deelen van de weermacht ongegrond naar een lager plan wenscht terug te dringen. Wij hebben echter gezien, dat de Indische defensie in wezen geenszins is veranderd en dat de onaantastbaarheid van ons gebied door de ontworpen vlootversterking evenmin zal kunnen worden gewaarborgd als door de vloot in haar huidige samenstelling. De landmacht zal derhalve ook na de vlootversterking met slagkruisers een op zijn minst even belangrijke plaats in de Indische defensie moeten blijven innemen als thans het geval is. Naar onze meening zal het leger zelfs versterking behoeven, daar vcor het door S. voorgestelde kostbare marine-materieel de verdediging van de vlootbasis en van eventueele hulpsteunpunten zelfs meer krachten zal vergen. Wij kunnen dan ook in geenen deele medegaan met de zinsnede van de Vie stelling, waarin S. verklaart, dat ten einde de actieve vloot met slagkruisers zoo sterk mogelijk te kunnen maken, zoo veel mogelijk zal dienen te worden bezuinigd op de hulporganen, w.o. het leger. S. ziet in zijn eenzijdigheid hierbij een belangrijke zaak over het hoofd, nml. deze, dat het Kon. Ned.-Ind. Leger geenszins uitsluitend hulp-orgaan is van de vloot het heeft tevens de belangrijke taak van territoriale verdediging van Ned.-Ind. grondgebied. Zoo lang de vloct niet in staat is door een vol komen meesterschap ter zee de onaantastbaarheid van ons grondgebied te waarborgen, zoo lang blijft ook de taak van het leger m.b.t. de territoriale verdediging van het grondgebied op den voorgrond staan Wanneer het er om gaat, een weermacht te scheppen, welke binnen het raam van het te brengen financieele offer een zoo groot mogelijke preven tieve kracht bezit en ons voorts de relatief grootste veiligheid waarborgt Bijv. Australië als eilandenrijk, heeft onlangs opnieuw den bouw van „capital ships" verworpen, daar de daaraan verbonden hooge kosten „could be far better invested in smaller type vessels more suited to the special defence problems of the Commonwealth". 2) Zelfs maritiem krachtige rijken, zcoals Engeland en Amerika, orga- niseeren desniettemin een sterk leger voor „home defence".

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1940 | | pagina 98