in zilver met de zwaarden was verleend aan den Amboineesch
sergeant 1ste klasse Tuasela en in brons aan de Maréchaussees
Mongkol, Lonto, Laupattij en Asa Baoek. Na het sluiten van den
ban speldde de commandant hun de onderscheidingen op de borst.
Hierna stelden de troepen zich wederom in linie op en nam het
défilé een aanvang. De Infanterie marcheerde in frontcolonne met
sectiën, de Maréchaussée met brigades langs Z. E. den Legercom
mandant, naast wien ook de T. C. en de Resident van Atjeh en
Onderhoorigheden hadden plaats genomen. Op de militairen volg
den de kranig marcheerende oud-strijders met het Amboineesche
fluitorkest aan het hoofd. Het geheel maakte een keurigen indruk.
Nadat de troepen wederom in linie waren teruggekeerd, verbet
de Legercommandant met het voorgescheven ceremonieel het
terrein. De compagnieën marcheerden vervolgens af naar het kerk
hof Peutjoet.
Vermelding verdient nog, dat de twee Lockheeds waarmede de
Legercommandant den vorigen dag uit Bandoeng was gekomen,
tijdens de parade eenige malen op geringe hoogte over het terrein
vlogen.
Plechtigheid op Peutjoet.
De toegangspoort tot het kerkhof was met rouwfloers behangen,
terwijl voor de marmeren gedenkplaten, waarin de namen der
gevallenen zijn gebeiteld, vier vuurschalen brandden. Ter weers
zijden van de lanen, in welker kruispunt zich het Maréchaussée-
monument bevindt, stonden de troepen „en haie". Vier Ridders
M. W. O. vormden een eerewaCht op de hoekpunten van het ge-
denkteeken, waarnaast ook de Vaandelwacht van het Korps
Maréchaussée was opgesteld. Er bestond voor deze plechtigheid
een zeer groote belangstelling het kerkhof was dan ook meer
dan vol toen Generaal Berenschot, vergezeld van Kol. Gosenson
en Resident Pauw, te ongeveer negen uur met de gebruikelijke
eerbewijzen het kerkhof betrad.
Nadat Z. E. het Vaandel en het monument had gegroet, nam het
eeresaluut aan de gevallenen een aanvang. De geweren werden
gepresenteerd, zacht zette tromgeroffel in, zoo zacht dat het was
als het ruisChen van de statig op de plechtigheid neerziende
tjemara's. Terwijl de roffel aanzwol tot een machtigen stoim, neeg
het Vaandel om weder langzaam te rijzen bij het geleidelijk afne
men en haast onmerkbaar wegsterven van het tromgeroffel. Een
kort commando in de doodsche stilte en met een enkelen klap
werden de geweren afgezet. Onder diepe ontroering van alle aan
wezigen zette de muziek het zoo bekende „Ik had een wapen
broeder" inzelden zal dit zoo indrukwekkend hebben geklonken
als over dezen stillen doodenakker. Treffend was de stilte, toen de
muziek zweeg't was alsof zelfs de tjemara's zwegen.
Generaal Berenschot sprak daarop als volgt
449