Hierna betrad de eere-voorzitter van het Comité-Ridderdag,
mr. J. Spit, Vice-President van den Raad van Nederlandsch-
Indië, het spreekgestoelte.
Spreker wilde zich na de woorden van den voorzitter van het
Comité beperken tot enkele woorden, waarin hij tot uidrukking
bracht de gevoelens, welke hem bezielden, nu hij van aangezicht
tot aangezicht tegenover de Ridders stond.
Na zijn rede in het Maleisch te hebben herhaald, eindigde
spreker ongeveer als volgt
Met de heilwenschen op leger en marine en heilwenschen op
de Ridders in het bijzonder, besloot Edeleer Spit zijn enthusiast
toegejuichte rede.
Hierna was het woord aan mr. Jonkman, die verklaarde, in
aansluiting op de redevoeringen van Z. Exc. den Gouverneur-
Generaal, van Z. Exc. den Legercommandant, van den Vice-
President van den Raad van Nederlandsch-Indië en van den
voorzitter van het Comité, als voorzitter van den Volksraad
namens de Indische burgerij enkele woorden te willen zeggen.
Spreker wilde hierbij slechts onderstrepen drie gedachten
Ook deze rede, in het Maleisch herhaald, werd met luid hand
geklap begroet en gevolgd door een driewerf hoera op H. K. H.
467
„Dat zijn ten eerste eerbied en bewondering, ten tweede erkentelijk
heid en dankbaarheid en ten derde trots en vertrouwen, alle deugden
behoorende tot de hoogste eigenschappen van mannen.
Eerbied en bewondering hebben wij voor den vasten wil en moed
door U betoond in uren des gevaars.
Erkentelijkheid en bewondering koesteren wij, omdat U allen een
belangrijk deel hebt gehad in het scheppen van rust en orde, in de
bevordering van groei en bloei der welvaart in dit schoone land.
Trots en vertrouwen, omdat wij ons temidden van mannen bevin
den, die wanneer ooit de nood aan den man komt, niet zullen aarzelen
Uw voorbeeld te volgen in den geest van onafhankelijkheid, welke het
kenmerk is van Uw korps."
„Ook nu beleven wij tijden van spanning en tijden van moeilijk
heden. Niettemin zijn wij waakzaam en paraat en het is geruststellend
te weten te kunnen steunen op een leger en een marine, die in de
ure des gevaars moed, beleid en trouw zullen toonen."
„1. Namens de Indische burgerij een woord van hulde en dank en
gelukwenschen overbrengen aan U, die wegens betoonden moed, beleid
en trouw het schoone Ridderkruis hebt verworven.
2. De bevestiging, dat de Indische burgerij Uwe daden ziet als
een kostbare bijdrage tot de verzekering van de rust en orde in deze
gewesten, waardoor deze gewesten konden worden vereenigd en ver
der tot ontwikkeling gebracht.
3. De Indische burgerij is overtuigd, dat Uw voorbeeld het huidige
Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger, zooals U en wij dat vanoch
tend, modem uitgerust en geoefend, op Andir hebben zien marcheeren,
zal bezielen, indien dat leger ooit zou worden geroepen moge God
dat verhoeden een buitenlandschen vijand te weerstaan."