488 Aan den overgang van twee wereldzeeën, den Stillen en den Indischen Oceaan, als een verbindingsschakel tusschen twee werelden, Azië en Australië, ligt ons koloniaal rijk, in totaal een oppervlakte beslaande van Europa, een eilandenrijk, waarvan de onderscheidene gebiedsdeelen door vrij smalle binnenzeeën en zeestraten zijn gescheiden, het geheel omsloten door oceaangebied. Aan deze geografische ligging ontleent Nederlandsch- Indië zijn politieke en strategische beteekenis voor den wereldhandel, die zijn weg door de Indische zeestraten en binnenzeeën moet kiezen. Deze strategische sleutelpositie brengt mede, dat het aan de politieke „groot machten", die belangen in en om den Pacific hebben, geenszins onverschillig kan zijn hoe de internationaal-politieke status van ons gebied is en het behoeft wel geen nader betoog, dat de handhaving van den status quo, zooals deze ook bij het Viermogendheden Verdrag van 1922 werd vastgelegd, de „balance of power" in den Pacific niet anders dan ten goede kan komen. Doch tevens volgt hieruit, dat het bezit van dit eilandenrijk, subsidiair van een gedeelte, hetwelk strategisch gunstige mogelijkheden schept voor een mogendheid, bezield met agressieve oogmerken ten einde een machtsver schuiving in dit gedeelte van de wereld te bewerkstelligen, een factor van beslissende beteekenis kan vormen voor de uitvoering van zijn plannen. Al bevinden wij ons door deze beschouwingen al dadelijk midden in het defensie-probleem, tè onvolledig zou ik zijn indien ik niet met eenpaar woorden wees op de economische beteekenis van Nederlandsch-Indië, waar door dit gebied, voor vele andere mogendheden een zeer begeerlijk bezit vormt. De natuurlijke rijkdom van deze gewesten aan minerale stoffen, alsmede de gunstige productie-mogelijkheden in dit land van voor de volkshuishouding benoodigde goederen, geven aan Nederlandsch-Indië een waarde, welke minder rijk gezegende landen ons slechts kunnen benijden. Men vergete daarbij niet, dat de economische verhoudingen in de verschil lende landen niet slechts dienen te worden beoordeeld naar den vredes toestand, doch eveneens naar de omstandigheden, zooals deze zich in oorlogs tijd zullen voordoen. De door den vijand ingezette handelsoorlog, die den aanvoer van voor de oorlogvoering en voor de instandhouding van de lands- en volkshuishouding benoodigde grondstoffen kan verhinderen, althans benadeelen, zal een reden vormen tot het zooveel mogelijk „self-sup porting" maken van den staat, hetgeen derhalve reeds in vredestijd mede brengt het voeren van een „Wehrpolitik" en een „Wehrwirtschaft", m.a.w. het streven naar autarkie. Bezit het eigen grondgebied de benoodigde grond stoffen in eigen bodem echter niet, dan zal men zich moeten toeleggen op voorraadvorming, hetgeen geweldige kapitaalinvestatie vereischt, dan wel men tracht den aanvoer van deze onontbeerlijke grondstoffen op minnelijke wijze (Duitschland met de Roemeensche en Russische olie, het Zweedsche ijzererst) of als uiterste middel op gewelddadige wijze (Duitschland in 1914 met de Roemeensche olievelden, in 1939 met de Poolsche zware industrieën) te ver zekeren. Men vergete daarbij niet, dat gemaakte afspraken en gegeven garan ties onder den druk van de omstandigheden waardeloos kunnen worden, en dat ten slotte eigen bezit en eigen exploitatie slechts zekerheid ver schaffen (Scandinavië 1940 De eventueele belligerenten zullen derhalve trachten zich in oorlogstijd het verkrijgen van „strategische grondstoffen" te verzekeren. Onder deze grondstoffen nemen de petroleum en haar derivaten een eerste plaats in. Reeds in 1921 schreef de Fransche schrijver L'Espagnole de la Tramerye in zijn „La lutte mondiale pour le pétrole"„Qui aura Ie pétrole, aura l'empire des mers par les pétroles lourds, empire des cieux par les essences légères, des continents pas les gasolines et les pétroles lampants". De voortdurende toename van het wereldverbruik tengevolge van de steeds voortschrijdende motoriseering en mechaniseering, zoowel in het particuliere bedrijf als in de weermacht, bewijzen de juistheid van deze stelling afdoend. Wat deze grondstof betreft bevindt Nederlandsch-Indië zich eveneens in een bevoorrechte positie onze productie op Borneo, Java en Sumatra voor ziet niet alleen in eigen behoeften, doch verschaft ons tevens een belangrijk

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1940 | | pagina 57