9. UIT DEIN VOLKSRAAD.
Aan de Memorie van Toelichting inzake het ontwerp-Vlootwet
ontleenen wij 'het volgende
507
In verband met de veranderingen, welke de laatste jaren zijn opgetreden
in de algemeene politieke situatie, zoo in Oost-Azië als in Europa, is de
Reg. tot de overtuiging gekomen, dat het noodzakelijk is de maritieme
verdediging van N.-I. op een belangrijk hooger peil te brengen.
De zeegaande vloot, dat deel der Staatsmarine, dat bestemd is voor operatiën
in open zee, zal in Indië, ook na de voltooiing van de in uitvoering zijnde
bouwplannen nog altijd staan op het peil, dat in 1930 werd aangegeven als
de sterkte, die noodzakelijk was om in de toen bestaande internationaal -
politieke omstandigheden de doeleinden te kunnen dienen, die in de Defen
siegrondslagen voor N.-I. van 1927 waren vastgesteld. Bij die grondslagen
werd uitgegaan van de veronderstelling, dat het systeem der collectieve vei
ligheid en de beginselen van den Volkenbond een zekere mate van politieke
veiligheid waarborgden en dat de militaire machtsmiddelen slechts een
supplementairen term behoefden te vormen bij de veiligstelling van de nor
male, vreedzame ontwikkeling van ons overzeesch gebied in Oost-Azië.
Deze gedachtengang, die uitgangspunt was bij het vaststellen van de
sterkte onzer maritieme machtsmiddelen in de periode 19271930, kan in
de tegenwoordige omstandigheden daarvoor niet worden gehandhaafd. De
gewijzigde omstandigheden in Oost-Azië en die in Europa, welke ongetwijfeld
ook in het Verre Oosten een politieken invloed uitoefenen, maken het nood
zakelijk dat thans en in de toekomst veel meer de nadruk op den militairen
veiligheidsfactor zal moeten worden gelegd.
Het K.N.-I.L. is in de afgeloopen jaren zoowel wat personeel als materieel
betreft belangrijk versterkt en de voorgenomen versteviging van dit deel
van het weermachtsapparaat zal binnen afzienbaren tijd zijn voltooid.
De maritieme verdediging van N.-I. behoort echter evenzeer te worden
aangepast aan de hoogervermelde gewijzigde omstandigheden.
Doel daarbij moet zijn de beschikking te verkrijgen over een zeemacht,
welke Nederlands neutraliteit ook in dit deel der wereld kan doen eerbie
digen en zoo noodig met klem Nederlands rechten in het Verre Oosten kan
handhaven.
In dit licht beschouwd is een versterking van de weermacht ter zee, evenals
die van het K.N.-I.L., niet anders dan de strikte consequentie van de door
Ned. aanvaarde zelfstandigheidspolitiek, welke niemands steun zoekt en
alleen eigen recht wil zien geëerbiedigd.
Reeds de vorige Min. van Def. heeft, zooals bekend, de opdracht gegeven
aan een commissie o.a. bestaande uit de vier vlagofficieren die thans hier en
in Oost-Indië de hoogste leidende en commandeerende posten bezetten om
de verschillende systemen, volgens welke de versterking der marine kan
worden uitgevoerd, op hun krijgskundige waarde te toetsen, daarbij mede
in beschouwing nemende de aan elk van die systemen verbonden financieele
lasten zoowel voor wat betreft de kapitaalsuitgaven als de jaarlijksche
exploitatiekosten en het vraagstuk van de personeelsvoorziening.
Deze commissie heeft haar rapport in September jl. ingediend, de Ind.
Regeering heeft dat rapport door verschillende instanties diepgaand doen
onderzoeken en de G.G. heeft ten slotte een advies aan het Opperbestuur
uitgebracht. Nadat alle naar voren gekomen gezichtspunten grondig zijn